Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[25 juni 1881
Brief van 8 juni aan T.H. de Beer in De Portefeuille]

25 juni 1881

Brief van 8 juni 1881 van Multatuli aan T.H. de Beer afgedrukt in De Portefeuille, no. 13. (Knipsel M.M.)

Een brief van Multatuli. [*] Op mijn verzoek aan Multatuli om eenige inlichtingen ten behoeve van Spamer's Konversations-Lexicon ontving ik het bovenstaande antwoord voor De Portefeuille.

Nieder-Ingelheim, 8 Juni 1881.

Geachte Heer De Beer!

Vergeef me dat ik u zoolang liet wachten op antwoord. Ik zat bij 't ontvangen van uw eersten brief (10 Mei) in gekke beslommeringen. O.a. woonde ik niet. En ik legde uw circulaire terzij - in groot gezelschap helaas! ‘Onder de eigenaardigheden die dezen schrijver kenmerken, behoort in de eerste plaats dat-i zoo'n vervloekte hekel heeft aan schrijverij!’ Ziedaar, waarde verzamelaar van Auteuriana, reeds één bijzonderheid, en 'n groote. Overigens ben ik geboren den 2n Maart 1820. Mijn ouders waren welvarend en godsdienstig, maar zeer eerlijk. Van die drie voorvaderlijke hoedanigheden is slechts de laatste op mij overgegaan. Op mijn 8e jaar reeds maakte ik verzen die beleefde gasten in verrukking brachten. Mijn verstandelijke vermogens waren dan ook zeer zwak, zoodat er altijd boodschapjes naar den Onderwijzer werden gezonden om 't asjeblieft den jongeheer niet kwalijk te nemen dat-i z'n les niet kende. ‘'t Kind had waarlijk z'n best gedaan, maar kon met den besten wil niet leeren.’ Dit is nòg zoo. Niemand heeft besef van de zwakheid mijner hersenen. Wat de meesten terstond begrijpen, kost mij weken, maanden, jaren nadenkens. Veel dingen zelfs die overal intellektueele gemeenplaatsen zijn, leer ik nooit. Dit geef ik u niet als sarkasme. 't Is eenvoudig-waar. Mijn grootste (eenige?) verdienste is de dappere worsteling tegen die hersenfout. Ik kon en kan dien afmattenden strijd slechts volhouden door veel onthouding, liever: door mij te onthouden van veel. ‘Multa tulit fecitque puer, sudavit et alsit’... o ja, maar vooral: ‘abstinuit Venere et Baccho.’ En, toen 't schaamtegevoel zich begon te ontwikkelen, ook van rijmelarij. Niet die puer, maar ik.

De Beer.

't Is verbazend, hoeveel mooie verzen ik ongemaakt heb gelaten. Ik bezocht, doch maar kort, 'n paar scholen die voor zeer goed doorgingen, maar waar ik weinig leerde. 1o omdat ze niet deugden, 2o en voornamelijk, omdat ik zoo speelsch was. Toch was ik ook in spelen niet sterk. Eens zag ik een jongen op de straat een priktol ‘zetten’ dien hij, zonder 't ding den grond te laten raken, op de hand ving. Dat wilde ik nadoen, en zie... ik kan 't nòg niet! Maar leeren zàl ik het. Er is kans op oefeningstijd, want het huis dat ik thans bewoon moet zeer gezond zijn: daarin is nog nooit iemand gestorven. Die manipulatie met een priktol heet (naar ik in 1830 vernam) ‘scharmaaien’ en evenmin als ik de kunst kan uitvoeren, begrijp ik den oorsprong van dat woord. Maar ook dàt zal ik vinden. Beloof 't gerust aan Herr Spamer, want ik houd veel van etymologie, en geef nooit het plan op. M'n voorouders waren Friezen. Ook wiskunde alzoo trekt me aan, en ik zou er grootsch op wezen als ik bewijzen kon dat de logarithmen-Douwes m'n overoudoom was. Maar alle bewijzen van adeldom mijner familie zijn verloren gegaan. Ik heb de moeite moeten nemen m'n eigen Stamvader te wezen: 'n lastig werk! Scharmaaien is er niets bij.

Even 18 jaar oud, vertrok in naar Batavia. Van Vloten schijnt het beter te weten, en nà of naar hem, De Keyser in z'n dikke bloemlezing. Durft gij Van Vloten tegenspreken? Ik niet. Hij scheldt zoo, en na de zwakte mijner verstandelijke vermogens, is afkeer van vuiligheid een mijner meest kenmerkende eigenschappen. Tot die eigenschappen behoort ook dat ik dichter ben, en dus alle verzenmakerij naar de kinderkamer wil verbannen zien. Korte extemporeetjes, deviezen voor ulevellen, albumversjes en soms 'n epigram, kunnen misschien nu en dan gedoogd worden. Voor dominee Ten Cate e.d. eisch ik levenslang cellulair of 'n hofcharge. Een professoraat in de Letteren is óók goed.

Lieve god, wat moet ik nog meer zeggen? Wat behoort er eigenlijk in zoo'n Konversations-lexikon onder 't hoofdbestuur van de firma Spamer? Om mij te oriënteeren, sla ik De Keyzer op, in voce: ‘Cremer.’ Er blijkt dat die zeer gevierde schrijver - ‘geliefkoosde’ is mooier - zelf de inlichtingen heeft gesuppediteerd.

O, m'nheer de Beer, ik ben bureauman geweest! ‘Gesuppediteerd’ m'nheer! Burgerlijk gesproken, Cremer zelf leverde aan De Keyzer al 't luisterrijke nieuws dat noodig schijnt om den lezer zijner novellen behoorlijk te doordringen van eerbied voor iemand die oâ voor aa zeggen kan. Na de mirobolante mededeelingen van den Heer Cremer, durf ik waarachtig met mijn curriculum vitae niet voor den dag komen. Wat al aanzienlijkhedens! Een grootvader die Litt. Hum. Doctor en Rector was! Ik weet niet eens of ik 'n grootvader gehad heb!

‘Van zijn 10e tot zijn 15e jaar op 'n kostschool.’ En ik? Na m'n 12e jaar heeft de fransche M'nsieur me niet meer gezien. Ja toch, eens of tweemaal, in '53. Er staat iets van in mijn Ideën. Maar geleerd heb ik toen weinig anders dan dat er van den man weinig te leeren viel. Die m'nheer Roodhuyzen te Oosterbeek moet 'n àndere kerel geweest zijn, hij die nu auspiciis Cremeri et Keyseri vereeuwigd wordt.

‘Op 't atelier van den schilder Hendriks.’ ‘F.H. Hendriks’... alweer 'n vereeuwiging! Wat al beroemdhedens! En ik arme drommel die niet eens in de gelegenheid gesteld werd, scharmaaien te leeren!

Wat heb ik te stellen tegenover 't: ‘groot boschrijk landschap’ en den ‘eersten roman’ van den heer J.J. Cremer? M'n ‘Bruid daarboven’ is niet eens boschrijk, en m'n Ideën zijn volgens uw Portefeuille niet veel zaaks. Zeg dàt aan Spamer, en bewaar me asjeblieft voor duitsche beroemdheid. De schilderijen die ik - neen, liegen wil ik vandaag niet, schilderijen heb ik nooit begaan. De meest gepaste ophemeling heeft haar grenzen.

‘Waar hij (Cremer) de letteren beoefende.’ Gut, dat heb ik nooit gedaan! Wat zou 't ook gegeven hebben? En waartoe, lieve hemel? Juist die autobiografie van den gevierden Cremer levert de meest-afschrikkende voorbeelden van de ellende waarop zoo'n levensrichting uitloopt. De man die toch van heele fatsoenlijke afkomst was...

Verbeeld u, z'n ouders hadden 'n ‘buitengoed.’ Precies als Van Twist, die ook zoo erg fatsoenlijk is. Op dat ‘buitengoed’ - ik kan 't woord niet schrijven zonder siddering in m'n binnengoed - op dat ‘Buitengoed’ is Cremer's ‘eerste Overbetuwsche Novelle’ geschreven. Waarde Heer De Beer, zijt ge wel zeker dat de firma Spamer in relatie staat met 'n goede drukkerij? O, och en ach, als er eens groot-kapitaal-letters mankeerden voor des heeren J.J. Cremer's fatsoenlijke ouders' Buitengoed? Eenmaal, na 't òndergaan der europeesche beschaving zal de oudheidlievende Mongool met weemoed staren op de plek waar Cremer's ‘Wiegemie’...

Maak den zin maar uit. Ik ben verdrietig en beschaamd als ik bedenk welke geringe hokjes die Mongool zal te doorsnuffelen hebben om den nageur te rieken van mijn eersten letterkundigen arbeid. Arme Mongool. Arme ik!

Neen, o goden, dank voor uw jaloersche gierigheid die mij maar 'n binnenplaatsjen aanwees tot tooneel van mijn eerste uitspatting! Dank, duizendmaal dank! Weldadig was de afkeer dien ge mij hebt ingeboezemd van letterkunderij, en helderder dan ooit zie ik in, dat...

Hier had 'n geloovig V. Merkensche tegenspoednuttige verzuchting moeten volgen. Maar ik heb er geen lust in. Liever 'n korte aanwijzing hoe 't soms afloopt met lieden die zich op 'n Buitenplaats laten bevruchten met ‘Wiegemie’.

Boontje komt om z'n loontje: die arme Cremer is gestorven als officier van den Eikenkroon, en - alsof dit het verbolgen lot niet genoeg ware! - als ridder van den Nederlandschen Leeuw. De man is wel genoodzaakt geweest in z'n autobiografie volmondig te bekennen dat Nederland en zijn Regeering - wreed, nu ja, maar rechtvaardig als de goden zelf - hem hebben behandeld als 'n haagschen hofrekel. Zelfs was hij geacht. Alweer net als Van Twist. Et dire dat er menschen zijn die niet aan 'n vergeldend God gelooven! 't Is om Wiegemieën te deklameeren van verontwaardiging.

Maar intusschen zit ik nog altijd in den brand met de billijke eischen van de firma Spamer. Niets natuurlijker dan dat heel Duitschland nieuwsgierig is naar de manier hoe ik mij ontwikkelde. Maar eilieve, ik heb me in 't geheel niet ontwikkeld. Ziedaar juist de moeielijkheid van 't relaas. En ik sta niet alleen in die meening. Als er in Hollandsche tijdschriften van letterkunderij spraak is, word ik zelden genoemd, een kiesheid die ik op hoogen prijs stel, al zij 't dan dat ze bij meer verlichten uit minachting voortspruit, omdat ik in 't woord ‘avend’ geen o kan verdragen, en schh 'n gekke lettergroep vind. Ik, schrijver? Wel, zelfs 't spellen kost mij inspanning, vooral nadat D.V. & T.W. [1.] D.V. & T.W.: De Vries en te Winkel; hun op woordafstamming berustende spellingsvoorschriften dateren van 1863. de goedheid hadden mij te onderrichten hoe dat eigenlijk behoort gedaan te worden. Ik leer 't nooit.

Zijt ge verzekerd dat de firma Spamer uw berichten niet kontroleert? Weet dan dat ik hier te Ingelheim slechts aan zeer weinig vertrouwden bekentenis heb afgelegd van 't métier dat Nederland me opdringt. De politie heeft me als ‘Rentner’ geboekt. Hoe nu, als Spamer naar mij informeert bij den burgemeester van Ingelheim? Zoudt ge niet beter doen, mij een plaatsjen in zijn Konversationslexikon te bespreken onder de bankiers?

Zóó is het! Zeg aan Spamer dat ik in Indie mij verzet heb tegen geweldenarij, en dat de dankbare Natie me daarvoor met schatten beloond heeft. Maar vertel er niet bij, om godswil niet, dat 'n zeer enkele mij voor die moedige plichtsbetrachting heeft uitgescholden, zwart gemaakt, belasterd. 't Mocht eens dezen of genen afschrikken van 't goede! Breng overigens, wat ik u bidden mag, de Duitschers niet in de meening dat Havelaars pogingen en offer iets goeds hebben tot stand gebracht voor 't mishandeld Insulinde. Het tegendeel is waar. Volgens de laatste berichten is ‘Lebak een woestenij.’ Zoo zeggen de Indische couranten, en Nederland, uit die berichten alweder - ten-overvloede waarlijk! - de overtuiging puttende dat Havelaars streven rechtmatigen grond had, heeft zich gehaast, mij als nationaal huldeblijk nog eenige millioenen optedringen. Ik zal ze gebruiken om Sekretarissen te bezoldigen, en, m'n nuttelooze pen voor goed wegwerpende, aan m'n vijanden 't voorwendsel te ontnemen mij voor 'n fabriekant van boeken uittemaken. Zeg dat aan Spamer.

Na vriendelijke groet

Uw dienstwillige

douwes dekker.


Uit: Volledige Werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882, (1990)


Uit: Volledige Werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882, (1990)