Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[13 maart 1867
Van den Rijn (XV)]

13 maart 1867

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Woensdagsche Haarlemsche Courant, no. 62.

Van den Rijn, 11 Maart.

De Provincial-Correspondenz geeft de volgende beschouwing over het regt van openbaarmaking der in het noordduitsche Parlement te houden redevoeringen: ‘Indien de Regering zich verzet tegen de onvoorwaardelijke vrijheid, en de onbegrensde straffeloosheid op dit stuk; indien alzoo niet elke redevoering, niet elke uiting mag worden openbaar gemaakt, was hare bedoeling geenszins, het publiceeren te verhinderen van getrouwe verslagen der zittingen van den Rijksdag, zoolang de redenaars niet vervallen in afdwalingen, welke de grenzen te buiten gaan van hetgeen men in dusdanige vergadering billijkerwijze verwachten mag. In dien geest zijn dan ook de politie-beambten en de publieke ministerien van instructien voorzien’. De Mainzer-Beobachter noemt de Provincial-Correspondenz eene onhandige verdedigster, en betwijfelt het, of graaf Bismarck haar dankbaar wezen zal voor zulk eene toelichting. ‘Wij weten (gaat genoemd blad voort), hoe Bismarck zich verzette tegen het binnensluipen der persvrijheid langs stenografischen weg, en hoe hij den leden van het Parlement het regt betwistte, te laten drukken, wat ze niet zouden mogen doen drukken. Wij zelven, hoe ook gezind, partij te trekken voor vrijheid, erkennen, dat het eene inbreuk wezen zou op de gelijkheid voor de wet, indien de taal van een parlementslid overal zou mogen worden gehoord, terwijl de uiting der gevoelens van alle andere burgers belet wordt. Wij laten nu daar, of wij meer vrijheid voor dezen, of minder voor genen redenaar of schrijver eischen zouden, doch wenschen gelijkheid. Maar niet daarop is de verdediging gegrond van het blad, dat volstrekt voor den beschermer der Regering schijnt te willen doorgaan, en, naar ons gevoelen voor die taak niet berekend is. Het spreken over “afdwalingen buiten de grenzen van wat men billijkerwijze van dergelijke vergaderingen kan verwachten”, komt ons ongepast voor, en schijnt ons toe, eene afdwaling te zijn buiten de grenzen van wat men billijkerwijze verwachten kan van een blad, dat zich voor eene staatkundige autoriteit houdt. Afdwalingen? Is het niet, of men van jeugdige ligtzinnigheid spreekt? De afdwalingen, die zullen plaats vinden, behooren op een ander terrein te huis dan in de kinderkamer, en wij betwijfelen het zeer, of de Afgevaardigden hunne redevoeringen of stemmen zullen willen inrigten naar den maatstaf van goed gedrag, dien de Correspondenz schijnt te hebben vastgesteld. Indien men overigens, gelijk dat blad meent, zekere grenzen aanneemt, buiten welke men het terrein der onwelvoegelijkheid betreden zou, ware het inderdaad niet overbodig, die grenzen met juistheid aftebakenen. Dan wisten de Vertegenwoordigers, en de uitgevers hunner redevoeringen, waaraan zij zich te houden hadden. Thans schijnen de politie-beambten en de publieke ministerien belast te zijn met deze paedagogische taak, en wij vinden de keuze dezer leermeesters niet gelukkig.’

- De Kölnischer-Anzeiger ontkent, dat er tusschen Pruissen en den gewezen Hertog van Nassau eene overeenkomst zou gesloten zijn ten opzigte der bezittingen van dien Vorst. ‘Daaromtrent kan reeds hierom nog niets beslist zijn, zegt dat blad, wijl de vorderingen van Hertog Adolf buitensporig zijn, en niets minder omvatten dan alle domeinen, dat is: een zeer groot gedeelte van geheel Nassau. De gewezen onderdanen van den Hertog protesteren ernstig tegen zijne eischen, die trouwens door de vroegere nassausche Kamers nooit als wettig erkend zijn’.

- Men verneemt, dat de pruissische Regering voornemens is, de te Berlijn aanwezige hannoversche Rijksdag-Afgevaardigden vertrouwelijk te hooren op de punten, die zullen behooren te worden inachtgenomen bij de aanstaande reorganisatie van het gewezen Koningrijk Hannover.

- De staatsminister von Patow heeft, op zijn verzoek, zijn ontslag bekomen als gouverneur van Frankfort. Hij geeft zijne betrekking over, gedeeltelijk aan den tot regeringspresident te Wiesbaden benoemden heer von Diest, gedeeltelijk aan den president von Möller, te Kassel.

- Een correspondent uit Darmstadt beweert in het Frankfurter-Journal, dat Pruissen zich in het sluiten der militaire Conventie met Hessen geheel en al op het standpunt eener bevriende mogendheid geplaatst heeft, zoodat het Groothertogdom in het bezit is gebleven van eene geheel onafhankelijke administratie, en van het regt om geen andere dan hessische garnizoenen intenemen. Bovendien zullen de hessische troepen, mits naar pruissische voorschriften ge-oefend en gecommandeerd wordende, niet onder andere troepen worden verdeeld. Pruissen behoudt zich, wel is waar, onder al deze voorwaarden, de beschikking voor over de hessische divisie, en benoemt derzelver opperbevelhebber, doch de benoeming der overige officieren blijft behooren tot de attributen des Groothertogs.


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)