Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[17 maart 1869
Van den Rijn (XXIII)]

17 maart 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Woensdagsche Haarlemsche Courant, no. 65. (M.M.)

In een deel van de oplaag werd het onderstaande niet geplaatst op 17 maart, maar in het nummer van 18 maart.

Van den Rijn, 15 Maart.

De Kölnische-Zeitung komt nogmaals terug op het onlangs door haar medegedeelde berigt, dat pogingen zouden worden aangewend om een verbond tusschen Frankrijk, Italie en Oostenrijk tot stand te brengen. Zij stelt op den voorgrond, dat zij niet, zoo als men beweerd heeft, gesproken heeft van een tusschen de Regeeringen van Frankrijk en Italië gesloten of te sluiten verdrag en nog minder van een voor de deur staanden oorlog van Frankrijk en Italie tegen Pruissen, waaraan ook Oostenrijk, krachtens een gesloten tractaat, zou moeten deelnemen. Zoo ver zijn de zaken nog niet, zegt de Keulsche courant, en al de tot dus ver ingekomen berigten bevestigen de meening, dat de vrede in dit jaar niet gestoord zal worden. Zij houdt daarentegen staande, dat haar berigt, volgens hetwelk Keizer Napoleon en Koning Victor Emmanuel in het geheim onderhandelen of onderhandeld hebben over het sluiten van een verbond, waaraan ook Oostenrijk zich zou aansluiten, in de hoofdzaak juist is, en zij doet daarbij uitkomen, dat dit berigt wel van vele zijden in een bespottelijk daglicht gesteld, maar nog niet officieel of officieus gelogenstraft is geworden. Dit op den voorgrond stellende, geeft de Kölnische-Zeitung het woord aan haren Parijschen correspondent, die haar, onder dagteekening van gisteren, nadere bijzonderheden omtrent deze zaak heeft medegedeeld. ‘In Frankrijk (zegt de bedoelde berigtgever) bestaat eene magtige oorlogspartij, welke al die elementen voor zich heeft weten te winnen, die het uit meer of minder zuivere vaderlandsliefde betreuren, dat het regtmatige overwigt van Frankrijk in Europa door de gebeurtenissen van 1866 in zijne grondvesten is geschokt. De leiders dier partij zien voorts zeer duidelijk in, dat Frankrijk geen enkelen bondgenoot bezit. Van daar het coquetteren met de in Duitschland onttroonde Vorsten en velerlei kuiperijen in Zuid-Duitschland, waaraan sommige schakeringen der clericalen en der zoogenaamde volkspartij, in weerwil harer luide betuigingen omtrent hare duitsch-gezindheid, niet altijd vreemd zijn gebleven. Nadat men - in den vorigen zomer - te vergeefs getracht had, zich Engelands bijstand of neutraliteit te verzekeren; nadat men, door den val der Bourbons in Spanje, het vooruitzigt verloren had van, zoo noodig, te Rome door die mogendheid vervangen te zullen worden, rigtte men zijne blikken naar het ijverig met zijne reorganisatie bezig zijnde Oostenrijk. Hier vond men een minister, den graaf von Beust, die van de medewerking van Frankrijk snel partijtrok, ten einde Pruissen die sympathie te ontrooven, welke de hongaarsche natie aan het van Berlijn uitgaande streven naar de duitsche eenheid steeds had betoond.

‘Intusschen ontwikkelde prins Metternich te Parijs een in het oog vallende ijver, waaromtrent te zijner tijd in dit blad bijzonderheden zijn medegedeeld, en te gelijker tijd achtte de jegens Pruissen vijandige partij aan het Hof van Victor Emmanuel - niemand zal voorzeker aan het bestaan van zulk eene partij twijfelen - het oogenblik gunstig om, te zamen met vertrouwelingen van Keizer Napoleon, de hoofdtrekken van een verdrag te ontwerpen, hetwelk door de onbescheidenheid van een hooggeplaatst man, met het doel om het plan niet tot rijpheid te laten komen, openbaar werd gemaakt; maar dat desniettegenstaande in het midden der maand Februarij op de Tuilerien in overweging genomen en in de hoofdzaak goedgekeurd is geworden. Juist om dien tijd - 14 Februarij - keerde Victor Emmanuel hals over kop uit Napels naar Florence terug, ten einde het ontstaan eener ministeriële crisis te voorkomen, welke dreigde uittebarsten, daar ook de italiaansche ministers, en wel door een zeer naauw tot den Koning in betrekking staand persoon, die te Parijs woont, kennis hadden gekregen van de onderhandelingen, welke buiten het italiaansche Kabinet om gevoerd waren geworden. De crisis schijnt toen verhoed te zijn door de verzekering, dat al die plannen alleen met het oog op zekere gebeurlijkheden beraamd waren en alzoo voor het oogenblik geenerlei bindende kracht hadden. Wat Oostenrijk betreft - en daarop schijnt het voltooijen dier plannen tot dus ver schipbreuk te hebben geleden - dat Rijk heeft er veel meer belang bij, een strijd tusschen Frankrijk en zijne bondgenooten tegen Pruissen te bevorderen, dan zich zelf mede aan de wisselvalligheden van zulk eenen oorlog bloottestellen. Daarom slaat zijne diplomatie ook geenszins elk voorstel dadelijk af, maar draagt zij, aan den anderen kant, ook zorg er voor, niet feitelijk aan die combinatien deeltenemen. Zoo staan, schijnt het, thans de zaken, en de fransche oorlogspartij, inziende, dat zonder goede bondgenooten geen oorlog tegen Pruissen gevoerd kan worden, en wetende, dat noch de mobile nationale garde voldoende geoefend is, noch de kaders van het fransche leger volkomen krijgsvaardig zijn, stelt het vervullen harer bedoelingen steeds verder uit, voorloopig tot na de verkiezin-gen, - later, vermoedelijk, tot in den winter, zoo als reeds in het vorige jaar is geschied.’

De berigtgever acht het niet onmogelijk, dat de volken zelven door de luide geuite zucht naar vrede die kleine, maar magtige oorlogspartij zullen dwingen, de wapenen nederteleggen, en hij meent, dat geen candidaat bij de aanstaande verkiezingen in Frankrijk met een ander dan een volkomen vreedzaam programma voor den dag zal durven komen.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)