Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[2 juni 1869
Van den Rijn (LII)]

2 juni 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Woensdagsche Haarlemsche Courant, no. 127. (M.M.)

Ollivier: de franse politicus Emile Ollivier (1825-1913) had met zijn middenpartij bij de verkiezingen van mei 1869 een grote overwinning behaald.

Van den Rijn, 30 Mei.

Uit Berlijn wordt geschreven, dat er een voornemen bestaat om, in verband met de aanstaande herziening van het maten- en gewigtenstelsel, tevens eenige gelijkheid te doen ontstaan tusschen de onderscheidene wijzen, waarop thans, in de voornaamste handelsplaatsen van Noord-Duitschland, granen en geestrijke vochten worden gemeten. Reeds hebben vergaderingen van afgevaardigden uit den handelsstand uit Berlijn, Hamburg, Bremen, Altona, Lubeck, Stettin, Dantzig, Koningsbergen en andere plaatsen over die zaak gedelibereerd, zonder dat evenwel die beraadslagingen tot nu toe een gewenscht resultaat schijnen te hebben opgeleverd.

De Rijnsche bladen bevatten dezer dagen een berigt van den noordduitschen consul te Singapore, zakelijk van den volgenden inhoud: ‘De noordduitsche handel heeft zich thans ontegenzeggelijk den tweeden rang in de oostersche wateren verworven, daar hij in omvang alleen door dien der Engelschen wordt overtroffen. Zuidduitsche of oostenrijksche vlaggen ziet men hier volstrekt niet. In de koloniale maatschappij kan men voorts zeggen, dat het duitsche element niet alleen het engelsche nabij komt, maar zelfs op vele plaatsen daarbij geenszins achterstaat. De voornaamste handel van Singapore op Siam, China, Cochin-China, Japan, Batavia, Manilla en Sumatra is in handen van duitsche firma's en wordt door duitsche schepen onderhouden. Deze laatsten vertoeven te dien einde dikwijls jaren lang in de aziatische wateren, en in weerwil van de, in vergelijking met vroeger, zoo gedaalde vrachtprijzen weten zich duitsche geestkracht en intelligentie staande te houden niet alleen, doch zelfs gaandeweg onzen werkkring uittebreiden. Ook de moed onzer landslieden moet geprezen worden, daar de vaart in de Chinesche-zee, door de daar vaak heerschende stormen en wegens de zeerooverij, onder de gevaarlijkste ter wereld kan gerekend worden. Vele andere natien, als Spanjaarden, Oostenrijkers en Zweden, zijn, tegelijk met de hooge vrachten, uit de concurrentie verdwenen. Singapore is het middenpunt dezer beweging, en het is voor Noord-Duitschland van het hoogste belang, den handel op het verre Oosten door eene indrukwekkende marine tegen de zeerooverij te beschermen.’ - De Elberfelder-Zeitung, dat berigt overnemende, zegt te hopen, dat de mededeelingen van den noordduitschen consul een gunstigen invloed mogen teweegbrengen op de aanstaande beraadslagingen van den eerstvolgenden Rijksdag, en dat de Afgevaardigden van Noord-Duitschland met graagte de gelegenheid zullen aangrijpen om door het toestaan der tot uitbreiding van de zeemagt aangevraagde gelden een bewijs te geven, dat de nationale welvaart hun ter harte gaat. Zij wijst op de groote gevolgen, die het reorganiseren van zoo vele afzonderlijke en dus verbrokkelde Staten tot één groot geheel alom in het buitenland heeft uitgeoefend, en haalt daarbij tevens de berig ten aan uit Zuid-America, waar de noordduitsche handel mede in eene vooruitgaande beweging is. ‘Het zou inderdaad te bejammeren wezen (aldus drukt zich genoemd orgaan uit), indien de tot stand gebragte grootsche ontwikkeling gestuit werd door kleingeestige beschouwingen, die niet meer in onzen tijd te huis behooren, en welke sommige onzer Afgevaardigden eenige jaren te laat te berde brengen. Eene welbegrepen spaarzaamheid met de penningen der belastingschuldigen blijft altijd pligt; doch wij betreuren het zeer, dat velen in den verkeerden waan zijn, zich van dien pligt te kwijten door het belemmeren van allen werkelijken vooruitgang. Spaarzaamheid zou wenschelijk geweest zijn in de dagen, toen een zoo groot gedeelte der krachten van het volk werd besteed aan het ophouden der waardigheid van kleine Hoven en aan een tal van ministerien, welker werkkring niet belangrijker was dan die van een tegenwoordig provinciaal bestuur. Uit alle berigten, welke wij uit verre gewesten ontvangen, is gebleken, dat het noordduitsche volkskarakter geheel op de hoogte is van het nieuwe tijdperk, 't welk Noord-Duitschland tegemoetgaat, en tevens van de grootsche opvatting, die de hoofdaanleggers der verandering zich vormden van duitsche roeping en duitschen pligt. Zou het dus niet te bejammeren zijn, indien deze schoone overeenstemming vruchteloos gemaakt werd door zekere invloeden, die meer door particularisti-sche gezindheid worden gedreven, dan wel door de eischen van algemeen belang? De vraag zij niet - want daarop komt de zaak neder - of Pruissen eene te groote rol vervult in vergelijking der andere Bonds-Staten, - de vraag zij: of Duitschland, de kern der beschaafde wereld, de roeping vervult, die ons tegenover Europa en de geheele menschheid door den aard der dingen is opgelegd.’

- De uitslag der verkiezingen in Beijeren vormt nog steeds het voornaamste onderwerp der beschouwingen van de daar verschijnende nieuwsbladen. Dat resultaat heeft vooral verwondering gebaard in die kringen, welke, met het oog op het overwigt, hetwelk de liberale dagbladpers in Beijeren bezit, op eene vrijzinnige meerderheid in de nieuwe Kamer rekenden. Men neemt namelijk in die kringen aan, dat 37 couranten met ongeveer 130,000 abonnés de liberale partij, 2 met 17,000 abonnés de grootduitsch-particularistische rigting, 7 met 16,300 abonnés de democratische belangen en 17 met ongeveer 56,000 abonnés de ultramontaansche oogmerken ten dienste staan, en het wekt daarom bevreemding, dat, terwijl het aantal abonnés der liberale couranten ruim tweemalen grooter is dan dat der clericale, de uitkomst der verkiezingen een juist tegenovergesteld resultaat heeft opgeleverd. - De Allgemeine-Zeitung meent, dat de Kamer der Afgevaardigden weldra ontbonden zal moeten worden, daar de sterkte der clericale of ‘patriottische’ partij in die vergadering nagenoeg volkomen opweegt tegen die der vooruitgangspartij, de middenpartij daaronder begrepen, - het verschil bedraagt waarschijnlijk niet meer dan 1 of 2, - en alzoo noch het tegenwoordige ministerie, noch een ander, welk ook, den noodigen steun in de Kamer kan vinden. Het is echter twijfelachtig, voegt die courant daarbij, of de aangenomen partij-rangschikking der gekozen Afgevaardigden juist is; men vermoedt bij voorbeeld, dat onder de als clericaal of patriotisch voorgestelde Afgevaardigden velen voorkomen, - onder anderen een zeker aantal ambtenaren, - die wel beijersch-patriotisch, maar niet clericaal zijn, dat wil zeggen, die in duitsch-beijersche kwestien niet met de vooruitgangs-partij, maar in de strijdvragen tusschen den Staat en de Kerk, tusschen de school en de Kerk, evenmin met de clericale partij zullen stemmen. Wordt dit vermoeden bevestigd, dan, meent zij, kan zich nog eene meerderheid vormen, waarop een ministerie, in beslissende vraagstukken, in den eenen of den anderen zin rekenen kan.

- In de Kölnische-Zeitung wordt opgemerkt, dat de uitgever der belgische Indépendance een gelukkig man is, daar hij ten minste eene reden weet te vinden voor de herhaalde inbeslagnemingen, die zijn blad in den laatsten tijd in Frankrijk heeft ondergaan, terwijl de Keulsche courant zelve daar te lande nog veel meer keeren in beslag wordt genomen, zonder dat voor dien maatregel eenige grond ontdekt of zelfs vermoed kan worden. ‘Onze courant (aldus wordt met het oog op die feiten in de Kölnische-Zeitung geschreven) heeft het Keizerrijk van zijn ontstaan af steeds met zoo veel kalmte en onpartijdigheid regt laten wedervaren, dat zij ontelbare malen een Bonapartistisch blad genoemd is geworden. Ook thans behoort zij niet tot de bepaalde tegenstanders van het Keizerrijk, die bij de verkiezingen, helaas! zoo vele overwinningen behaald hebben, maar stelt zij levendig belang in Ollivier en al degenen, die het Keizerrijk door middel van vrijzinnige concessien trachten te bevestigen... De onzinnige mishandeling der buitenlandsche dagbladpers is eene schandvlek voor het fransche Keizerrijk. Rusland heeft sedert langen tijd niet meer zoo gehandeld. Zulk een blind despotismus is in de beschaafde wereld zonder voorbeeld.’


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)