Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[30 januari 1869
Van den Rijn (VII)]

30 januari 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Zaturdagsche Haarlemsche Courant, no. 26. (M.M.)

de cis-leithaanse minister: de oostenrijkse minister. Om tegemoet te komen aan de hongaarse nationalisten was het sinds de nederlaag tegen Pruisen onevenwichtige habsburgse rijk in maart 1867 gesplitst in twee delen, maar onder éen vorst; die twee delen hadden de rivier de Leitha als grens: enerzijds Cisleithanië, d.w.z. het keizerrijk Oostenrijk met de daarbij behorende gebieden, anderzijds Transleithanië, d.w.z. het koninkrijk Hongarije.

Van den Rijn, 27 Januarij.

Aan de Mainzer-Zeitung wordt uit Parijs geschreven, dat de aldaar uitkomende bladen, die voor organen van Koning George van Hannover doorgaan, in den laatsten tijd de agitatie tegen Pruissen weder aanwakkeren. De bedoelde berigtgever meent voorts eenige bijzonderheden te kunnen mededeelen omtrent de handelingen der agenten van den onttroonden Vorst in het vorige jaar. ‘Toen in het vorige jaar (schrijft hij) de bezorgdheid voor den oorlog ten top was gestegen, trachtten de Welfische agenten hier ter stede te vergeefs, een verbond tusschen Koning George en Keizer Napoleon tot stand te brengen, ofschoon de eerstgenoemde Vorst aanbood, een leger van 12,000 man ter beschikking van Frankrijk te stellen. Op uitvoerige wijze werden de waarschijnlijke gevolgen van zulk een vreemdenlegioen in het licht gesteld, en werd betoogd, dat zijn optreden een groot aantal jeugdige Hannoveranen tot het legioen zou doen overgaan, en dat de hannoversche soldaten in active dienst bij talrijke troepen hunne vaandels zouden verlaten. Dat legioen zou gedurende den oorlog op kosten van Koning George onderhouden worden, indien de keizerlijke Regering zich bereid verklaarde om zekere verpligtingen jegens Koning George op zich te nemen. Die verpligtingen hadden betrekking op het herstellen der Welfische dynastie met eene niet veel beteekenende vergrooting van haar Rijk, ingeval men de overwinning behaalde, en op de voorwaarde, dat Frankrijk, indien de oorlog eene ongunstige wending mogt nemen, geen vrede zou sluiten, zonder dat in het vredesverdrag eene amnestie werd opgenomen voor de Hannoveranen, die in het legioen en in de gelederen der fransche troepen tegen Pruissen gestreden hadden. Dat aanbod heeft evenwel geen weêrklank in de fransche regeringskringen gevonden. Vermoedelijk was men daar van oordeel, dat Frankrijk toch zeker genoeg was van het toen bestaande hannoversche legioen, en dat het voor de resultaten in Duitschland van geen belang kon zijn, of dat legioen 1000 dan wel 12,000 man sterk was. In die regeringskringen heeft men bovendien niets willen weten van beloften ten gunste van de aangeboden troepen van Koning George.

- Uit Weenen is, onder dagteekening van 24 Januarij, aan de Augsburger Allgemeine-Zeitung het volgende geschreven: ‘De aanzienlijke verzendingen van wapenen, welke in den laatsten tijd over oostenrijksch grondgebied haren weg genomen hebben naar de in gisting verkeerende gedeelten van het ottomanische Rijk, en waarvoor tot nu toe zonder bezwaar geleide-biljetten werden afgegeven, schijnen de Regering toch wakker gemaakt te hebben; misschien wel ten gevolge der nadrukkelijke vertoogen van de Porte. Althans de cisleithaansche minister voor de landsverdediging heeft zoo even bepaald, dat van nu af zonder bijzondere vergunning van het ministerie geene geleide-biljetten afgegeven mogen worden voor het uitvoeren of doorvoeren van wapenen, ammunitie en andere krijgsbenoodigdheden, die bestemd zijn voor turksche provincien, met name voor Moldavie en Wallachije. De plaatselijke overheden hebben voorts den last ontvangen om den sluikhandel in de genoemde voorwerpen voor die gewesten met gestrengheid te keer te gaan.’


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)