Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[13 oktober 1866
Van den Rijn (XV)]

13 oktober 1866

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Haarlemsche Courant, no. 242.

Van den Rijn, 10 October.

In het Nassausche zijn eenige betrekkingen van hooggeplaatste beambten ingetrokken, waardoor, naar men beweert, eene besparing plaats vindt van f 36,000 's jaars. - Men verneemt nu, dat de meeste nassausche officieren, vooral die van de staven, niet in pruissische dienst zullen overgaan, maar hun pensioen zullen vragen.

- De Mainzer gemeenteraad heeft besloten, zich tot den Koning te wenden met een verzoek om vergiffenis voor de gevangene landweerlieden van het 32ste regiment. Als grond wordt aangevoerd het voorbeeldig gedrag dier krijgslieden, zoo lang zij te Mainz in garnizoen waren. - De vroegere berigten omtrent het bijeenkomen van commissarissen ter liquidering van Bonds-eigendom schijnen onjuist geweest te zijn. Men handelt slechts over het overnemen door Pruissen van oostenrijksch eigendom. De waarde der voorwerpen, die aan het Verbond behoorden, wordt (behalve de vastigheden) op zes millioen gulden geschat. Hiervan zou dus een evenredig deel toekomen aan alle landen of provincien, die weleer leden van het Verbond geweest zijn. - De cholera blijft te Mainz nog altijd aanhouden. Van 123 gevallen waren dezer dagen 63 doodelijk. Ook te Finthen, te Gonzenheim, en op andere plaatsen in den omtrek, heerscht nog altijd de epidemie. In laatstgenoemde stad vertoonden zich in zeven dagen honderd gevallen, waarvan één derde met doodelijk gevolg. - Te Keulen zijn gedurende de verstreken negen maanden dezes jaars 23,704 stuks slagtvee op de markt geweest. - Aldaar, en ook elders, heerscht ontevredenheid onder de militaire geneeskundigen, die deelnamen aan den jongsten veldtogt. Men rangschikt hen, blijkens het lint, waaraan zij het herinneringsteeken moeten dragen, onder de niet-combattanten; en het schijnt, dat de groote diensten, die de artsen op het slagtveld bewezen, onder het vuur des vijands, en ook zelfs in de veld-lazareths, dien officieren aanspraak geven zouden op erkenning hunner zeer werkdadige deelname aan den oorlog. - Bij het bespreken eener brochure van den hoogl. Schulze, te Breslau, dringt de Volks-Zeitung aan op inmenging van Pruissen in de belangen der duitsche onderdanen van Oostenrijk, die, volgens dat blad, niet mogen worden overgelaten aan het gevaar van door half- of niet-beschaafde volksstammen onderdrukt te worden. Ook elders openbaart zich zekere neiging om de oostenrijksche Duitschers te doen voorkomen als ongelukkige, ‘stamverwante’, naar redding uitziende broeders. - Het pruissische handelsministerie heeft alle vroegere Tolverbond-Staten (ook bezuiden den Main) uitgenoodigd, commissarissen naar Berlijn te zenden, om te beraden over gezamenlijke deelname aan de tentoonstelling te Parijs.

- Vijftien dorpsburgemeesters uit den omtrek van Hanau hebben bij den onttroonden Keurvorst van Hessen hunne opwachting gemaakt, en zijn door ‘den ouden heer’ (aldus drukken de Hanauer bladen zich uit) vriendelijk ontvangen. - Er is te Kassei eene brochure verschenen van den hoogl. Heppe, te Marburg, waarin betoogd wordt, dat de ondergang des keurhessischen Staats een gevolg is, niet van pruissische veroveringszucht of van pruissische overmagt, maar alleen van eigen wanbestuur. Daarbij worden velerlei grieven behandeld, die (volgens den schrijver) reeds sedert drie geslachten het keurhessische Vorstenhuis maakten tot eene plaag des volks en tot een voorwerp van afschuw in Europa. - Het schijnt, dat de afkondiging der inlijving te Kassel met een weinig minder onverschilligheid is opgenomen dan te Wiesbaden en te Frankfort.

- De senator Muller, van Frankfort, die te Berlijn in het belang zijner vaderstad werkzaam was, is teruggekeerd. Omtrent den uitslag zijner bemoeijingen is niets zekers bekend. - Aan de senatoren von Bernus en Speltz, die den eed van trouw aan Pruissen niet hebben willen afleggen, is het tractement over 't verstreken kwartaal niet uitbetaald. De twee heeren hebben nu, naar men verneemt, besloten, hiertegen eene klagt intedienen bij de regtbank der ‘vrije stad’ Frankfort. Op gelijke wijze verwacht men een proces (of eene poging daartoe) van de eigenaars der geschorste Neue Frankfurter-Zeitung, die, naar beweerd wordt, 200,000 th. schadeloosstelling zouden vorderen. Het bedoelde blad was namelijk kort vóór den intogt der Pruissen het eigendom geworden van een americaansch burger, die dan ook zijne drukkerij door het uithangen der americaansche vlag heeft getracht te beschermen tegen de maatregelen, welke alom door het pruissische commando werden toegepast. Men begrijpt echter niet, hoe het mogelijk wezen zal, zaken aanhangig te maken voor de regtbank van een Staat, die vernietigd is. - De Main-Zeitung, een pas opgerigt blad, brengt het denkbeeld ter spraak om Frankfort door het oprigten eener academie schadeloostestellen voor de geleden verliezen.

- Het Frankfurter-Journal bevat eene wederlegging van de meening, dezer dagen te berde gebragt door het journal du Haut-Rhin, dat de Elzas een oorspronkelijk fransch gewest wezen zou. Volgens eerstgenoemd blad, zou de dwaling der Straatsburger courant voortvloeijen uit verwarring der begrippen: fransch en frankisch. ‘Frankisch is duitsch, in tegenstelling van gallisch en romeinsch (zegt het blad); dat had de schrijver, en hadden de fransche schoolknapen, die hem napraten, uit goede fransche geschiedschrijvers kunnen leeren. Dat echter, toen de frankische magt zich splitste en er een west-frankisch Rijk ontstond (het tegenwoordige Frankrijk), de Elzas, Lotharingen en bovendien de geheele linker Rijn-oever tot in het oost-frankische of duitsche Rijk bleven behooren, en dat in het bijzonder de Elzas noch door het verdrag van Verdun, noch bij eenige andere gelegenheid, tot het west-frankische of fransche Rijk gerekend werd, dat weet bij ons iedere schoolknaap; en ook elke Franschman kan het weten, indien hij wat leeren wil. Daar echter de schrijver ook iets van Karel den Kale schijnt gehoord te hebben, zoo willen wij hem zeggen, dat juist deze (de eerste west-frankische of fransche Koning) met zijne Galliërs bij Andernach, in het jaar 876, toen hij belust was op den linker-Rijn-oever, niets dan bloedige koppen gehaald heeft; waarom dan ook zijne opvolgers zich deze denkbeelden eenige eeuwen lang uit het hoofd hebben moeten zetten’.

- Te Baden is een vlugschrift verschenen, dat, volgens den titel, de beschuldigingen ontzenuwt, welke tegen de leiding van het badensche contingent waren ingebragt. Velen zijn van meening, dat dit stuk niet bevat wat de titel toezegt, en dat Prins Willem van Baden, of zijne lastgevers, nog altijd behoefte blijven hebben aan eene meer afdoende verdediging. De schrijver van de aanklagt (‘Het Badensch Verraad’, enz.) schijnt in de gelegenheid geweest te zijn, gebruik te maken van zeer goede bronnen. Hij geeft depeches, orders enz., meestal tekstueel; en uit een en ander schijnt te blijken, dat de Pruissen in hunnen strijd tegen het Bondsleger geheel andere wapenen te hunner beschikking hadden dan naaldgeweer en getrokken geschut.


Uit: Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866, (1977)