Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[2 augustus 1867
Van den Rijn (XLVIII)]

2 augustus 1867

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Vrijdagsche Haarlemsche Courant, no. 180.

Van den Rijn, 30 Julij.

De berigten uit Ems nopens den gezondheidstoestand des Konings luiden gunstig. Toch wordt door de geneesheeren het gebruik eener na-kuur in een zwitsersch bad aangeraden, aan welken raad dan ook door Z.M. gevolg zal worden gegeven, doch niet dan na alvorens de aankomst van graaf Bismarck te Ems te hebben afgewacht. Men ziet de komst van den president-minister dagelijks tegemoet. - Zoowel te Ems als te Wiesbaden tracht men door allerlei middelen (deputatien, adressen enz.) den Koning gunstig te stemmen voor het behoud der speelbanken.

Uit Wiesbaden zelf wordt geschreven, dat de stemming in het Nassausche geenszins overeenkomt met de betuigingen van aanhankelijkheid, welke den Koning te Ems zoo uitbundig schijnen ten deel te vallen. Een correspondent zegt daarover o.a. het volgende: ‘Bij den stortvloed van wetgevende weldadigheid, waarmede men ons uit Berlijn overstroomt, mogen wij, even als de dorpspredikant, wiens vrouw drielingen ter wereld bragt, wel bidden, dat weldra een einde kome aan den al te milden zegen. Gemiddeld drie nieuwe verordeningen daags, is een weinig te veel. Tegen het invoeren van het weerstelsel en de belastingen werden slechts de klagten der “Adolfiten” vernomen, die nu eenmaal alles afkeuren, wat uit het Berlijnsche Babel zijnen oorsprong neemt; en wij, die juist geene aanhangers van de vorige Regering waren, voegden ons zonder morren in het onvermijdelijke. Maar wel verheffen wij onze stem tegen het woest ingrijpen in de gewoonten en overleveringen des lands, - tegen het dictatoriaal beschikken in zaken, die in Pruissen zelf zouden gerekend worden, bij de Volksvertegenwoordiging te huis te behooren. Op deze wijze maakt men ons niet tot broeders en vrienden, maar tot ontevredenen, - niet tot Pruissen, maar tot Hannoveranen. Wij hadden, en hebben, allen eerbied voor het grootsche voornemen om Duitschland sterk te maken, al geschiedde dit dan ook ten koste van bijzondere belangen; maar wij zien niet in, dat het groote doel bereikt wordt door het verbitteren der gemoederen. Ieder vraagt, waartoe dit alles leiden moet? Is dàt conservatismus, dat gedurig veranderen, omverwerpen, verstoren van het bestaande, ook daar, waar de verandering geenszins overeenstemming teweegbrengt met het elders bestaande? Is dàt eene conservative Regering, die op eigen gezag alles slechten, gelijkvormig maken, reglementeren wil? Het wordt hoog tijd, dat het wilde, galopperende paard der eigenmagtige wetsveranderingen in den teugel worde gegrepen; anders rent het Staat en Volk omver.’

Dezer dagen verkeerde de stad Wiesbaden in eene zeer onrustige stemming, en wel door de zonderlinge tijding, dat te Parijs eene revolutie was uitgebroken, aan welker hoofd Keizer Napoleon zelf zich gesteld had, en dat die Souverein weldra in Duitschland zou binnenrukken om de verdreven Vorsten in hunne regten te herstellen. De Kölnische-Zeitung, ofschoon van oordeel, dat de onzinnigheid van zulke berigten eigenlijk met zwijgen moet worden gestraft, erkent toch, dat velen aan de waarheid der bedoelde fabel geloofslaan, en meent, dat het uitstrooijen daarvan tot de ‘teekenen des tijds’ behoort. Velen brengen dergelijke geruchten in verband met meeningen of verwachtingen, welke zich elders opdoen. Zoo zou (volgens een berigt in de Elberfelder-Zeitung) de Groothertog van Hessen de meening geuit hebben, ‘dat hij het vroeger tot Keurhessen behoorende en door ruiling op Darmstadt overgegane Nauheim slechts tijdelijk, als gemagtigde van zijnen neef, den Keurvorst, bestuurde.’

- In den nacht van den 24sten dezer is in de synagoge te Keulen een brand ontstaan, die zoo hevig heeft gewoed, dat het gebouw geheel is uitgebrand en de schade op vele duizenden begroot wordt.

- Uit Frankfort wordt van den 25sten geschreven: ‘Gisteren openbaarden zich hier en daar eenige manifestatien van rouw. Des och-tends vond men zwarte vlaggen bevestigd aan de leuning der Mainbrug; het standbeeld van Karel den Groote was omfloersd, en ook de metalen haan op die brug, welke voor het zinnebeeld der stad wordt gehouden, was met floers bedekt. Het was namelijk gisteren de eerste verjaardag van den dood des laatsten hoofdburgemeesters der Vrije Stad, den ongelukkigen Fellner. Wij vernemen dat een zanggezelschap zich in den vroegen morgenstond naar zijn graf heeft begeven, en daar, door het voordragen van treurliederen, hulde heeft gebragt aan den overledene, en aan de zaak, die hij kan beschouwd worden, te hebben vertegenwoordigd.’ - Onlangs was men van meening, dat de heer von Rothschild eene keuze tot Afgevaardigde van den Rijksdag niet zou aannemen; thans verneemt men, dat die bankier integendeel wèl genegen is, zijne vaderstad te vertegenwoordigen, en tevens, dat hij waarschijnlijk zal gekozen worden.

- Even als in Nassau beklaagt men zich ook in het Keurhessische bitter over de vele veranderingen, welke de pruissische Regering zich veroorlooft. De rijnsche bladen zijn opgevuld met correspondentien over dat onderwerp, en erkennen, met zeer weinig uitzonderingen, de gegrondheid der klagten. Slechts ééne vordering van Keur-Hessen, die omtrent een afzonderlijk staatsvermogen, wordt vrij algemeen onbillijk genoemd.


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)