Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[29 mei 1873
Brief van Multatuli aan Rademacher]

*29 mei 1873

Brief van Multatuli aan de voorzitter van het Demokratisch Congres te Antwerpen. Sumatra Courant 23 Augustus 1873, nr. 67. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.)

De voorzitter van dit Congres was Rademacher. De autograaf van deze brief is niet teruggevonden, noch de publikatie in Het vrije volk 1873, waaruit de tekst herhaaldelijk is overgedrukt. De vroegste, door ons aangetroffen en daarom geprefereerde overname, is de onderstaande.

Aan den voorzitter van het Demokratisch Congres.

Wiesbaden, 29 Mei 1873.

Schoon ik reeds gister uwen brief met het nummer van 't ‘Vrye Volk’ en de ‘Oproeping’ ontving, was 't my onmogelyk daarop voor heden te antwoorden.

Eerst iets over uwe opmerking dat ik een vroeger schryven van U onbeantwoord heb gelaten. Ik ontvang zeer veel brieven, en 't zou me zoowel physiek als finantiëel onmogelyk zyn, met ieder die me over deze of gene zaak raadpleegt, aaneengeschakelde correspondentie te voeren. Ik meen dat de gewone wetten van burgerlyke beleefdheid in dit opzicht, niet van toepassing kunnen zyn op iemand die als publieke persoonlykheid, meer dan anderen in 't oog valt. Het zou er weldra zonderling uitzien met m'n arbeid, indien ik m'n tyd besteedde aan partikuliere correspondentie, om nu niet te spreken van 't versnipperen myner indrukken en denkbeelden, waarmede ik economisch moet omgaan.

Ook uit 'n oogpunt van industrie - de zaak bestaat, God beter 't, en dus mag 't woord ook wel genoemd worden! - ook industriëel beschouwd, zou ik 'n zonderling werkman wezen, indien ik de waren waarvan ik en m'n gezin leven moeten, en die toch niet zeer ruim, nl. Nederlandsch, worden betaald, links en rechts de wereld in strooide. Vordert of verwacht men dit van 'n pasteibakker? Waarom eischt men 't dan van my? Ik steek geen beet in den mond, die niet door zeer moeielyken arbeid, gekompliceerd met de offers die ik bracht, verdiend. is. En dan zou ik nog bovendien m'n denkbeelden, wel gefrankeerd, moeten wegwerpen in de postbus? Erken dat de eisch zonderling is!-

Ik ontving tot heden toe niet eens antwoord op m'n brief aan den Koning in September, noch van hem, noch van de Natie, die 't in de eerste plaats aanging.

Méér nog, die Natie, demokraten zoo min als andere partygangers, hebben my nog niet geantwoord op den Havelaar, die reeds dertien jaren oud is!

Wat nu 't byeen roepen van 'n Kongres aangaat, ik begryp waarlyk niet, hoe men my daartoe kan uitnoodigen!

Voor zeer veel jaren reeds stak ik een vaan uit, en niemand kwam. Ik riep en niemand antwoordde. Ik schudde 't volk 'n oogenblik wakker - of nagenoeg - en men liet toe dat alles weer indommelde. Hoe nu dezelfde personen, die 't geduldig aanzagen dat ik door geloovers en behouders - of liever door de mannen en place van alle partyen - werd mishandeld, thans op 't denkbeeld kunnen komen, dat ik aan hunnen roep zou gehoor geven, is my raadselachtig.

Men kan bovendien weten, dat redevoeringen, debatten, verhandelingen, parlementery, enz. enz. my zeer tegen de borst stuiten. Door frazen is het volk bedorven. 't Zal door frazen niet genezen worden. In allen geval behoor ik niet in ‘Vergaderingen.’ 't Parlage van demokraten bevalt my geen haar beter, dan dat der meest ouwerwetsche behouders. Integendeel! Ik kan nog beter met 'n redevoerenden minister overweg, dan met 'n werkman, die aan 't raisonneeren slaat, zegge: déraisonneeren gewoonlijk.

Dit alles kan u bekend zyn. 't Staat duidelyk in den parabel op bladz..., Millioenen Studiën. Ook in Vorstenschool heb ik de kongres- club, of parlementziekte gebrandmerkt. En overal!

De Staatslieden waarmêe Nederland zich opschikt, zyn in den regel te dom, om van hen iets te wachten, dat naar finesse gelykt, maar anders zou men op 't denkbeeld komen dat Kongressen als 't nu voorgenomene, geïnstiquëerd waren door... 't behoud. Niets doodt de demokratie zoo zeker als zulke praat-kollegies!

Republiek? Wel zeker... waar 't kan! Republiek? O ja, als er stof voor is! Maar in Holland bestaat die stof niet. Voor we zoo ver zyn, zou er heel iets anders moeten geschieden!

Er is integriteit noodig, plichtbesef, waardigheid, rechtsgevoel, moed... altemaal zaken die in ons land niet bestaan.

Toen ik, voor vele jaren opstond voor 't goede - let wel, niet met 'n praatje, niet met 'n verhandeling, maar door 'n daad! - heeft dat volk heel onverschillig toekeken. Het duldde en duldt dat allerlei potsenmakers aan z'n hoofd werden geplaatst, en dat men my met vuil wierp.

Republikanisme is evenzeer of liever meer 'n zaak van karakter als van politiek. Zoolang 't karakter ontbreekt, heeft de zoogen. politiek niets te beteekenen, en dat karakter heb ik in Nederland niet gevonden. Ik kan my dus niet aansluiten bij personen of korporatien, die metterdaad, of althans door onthouding, getoond hebben, het noodige karakter niet te bezitten.

Wie het goede wilde had my moeten steunen. En dit is nog zoo. C'est à prendre ou à laisser. Ik zal zorgen dat de 19de eeuw niet sluit, voor men van deze waarheid de overtuigendste blijken heeft gezien. Ik wijk niet terug, en doe wat ik op de laatste bladz. van den Havelaar gezegd heb. Ter zyner tyd zal ik nota houden, niet van degenen die my oproepen - dat is onnoodig en zelfs eenigermate ongepast - 't is alsof men u voorstelde te Antwerpen te komen wonen, en daar in 't Volksblad te schryven! - maar van de weinigen die tempore utili teeken van leven hebben gegeven op myn roep.

Al wat ik u hier schryf, kon, of kan u bekend zyn uit m'n werken. Maar ik vrees dat het u niet bekênd is. Er is in demokratische kringen gebrek aan discipline, aan methode. Als een der eerste vruchten der vryheid schynt men te beschouwen het recht van spreken. Zeer wel. Maar, eilieve, 't luisteren dan? Wat baat het spreken als 't luisteren verwaarloosd wordt?

Er had in dit opzicht 'n voorbeeld moeten genomen worden aan de behouders. Zy hebben tucht, taktiek, methode! De heer Groen van Prinsterer spreekt geen woord dat niet door elken rechtzinnigen kathechiseermeester van buiten wordt geleerd - bien lui fasse! - Zóó is er aansluiting, zóó kan men invloed uitoefenen, zóó bestaat er kracht! Dit willen de demokraten maar niet inzien.

Ieder wil generaal zijn. 't Spreekt van zelf, dat op die wijs soldaten ontbreken. En... zonder soldaten geen leger!

Nog iets, of liever 't zelfde nog eens in anderen vorm. Weet ge wat de eerste stap is tot vryheid?

‘Het onvoorwaardelyk buigen onder dictatuur, het tydelyk afstand doen van alle vryheid.’

Het verdrukte deel eens Volks is natuurlyk 't zwakste. Dit spreekt van zelf: anders ware 't niet verdrukt. Ieder ziet dus in, dat, om met hoop op goed gevolg het juk der verdrukkers afteschudden, iets moet geschapen worden om aan te vullen wat aan kracht ontbreekt.

De demokraten immers hebben noch geld, noch soldaten, noch invloed in raadzaal of kamer of hofkliek, zij hebben niets te stellen tegenover de wel georganiseerde macht hunner tegenstanders.

Het ‘iets’ dat dit gebrek aan kracht moet vergoeden is: tucht, organisatie, discipline, eerbied voor het uitgesproken wachtwoord, vertrouwen op den aanvoerder.

Van dit alles bestaat in Nederland niets! De generaal die met zulke troepen te velde trok, zou schande inoogsten. Ik ben niet onbekwaam genoeg om me daaraan bloot te stellen.

Ja, er is wat te doen! Ja, er zijn middelen! Maar, vóór alles zou er blyk moeten zyn van ernstigen wil. Deze moet zich openbaren in tucht, weer tucht en nog eens tucht! Meent men 't kapitool - wilt ge kapitaal lezen, mij wél! - intenemen met een onordelyken troep, dan bedriegt men zich. En ik doe niet meê. Ik vrees geen nederlaag, maar heb geen lust in de bespottelykheid eener nederlaag, die door de onbesuisdheid van den aanval te voorzien was. En... ik wil den vyand niet versterken, door hem de zwakheid van 't kamp te toonen!

Ieder zal erkennen dat er op 't oogenblik in Holland ongewone wryving is, niet waar? Dit verschynsel is in zekeren zin gunstig, niet waar? Men voelt dat ‘er misschien iets zou kunnen gedaan worden’ - getuige 't kongres - al kiest men dan naar myn inzien de goede middelen niet.

Welnu, hebt ge u wel eens afgevraagd, wat de oorzaak is dat het terrein eenigermate is voorbereid? Kunt ge ontkennen, dat ik daartoe meer dan eenig ander het myne bydroeg, en altyd - let wel! - geheel alleen staande, zonder hulp, zonder kôterie, zonder party?

Van waar dan de verblinding om m'n tegenstanders te helpen in hun helsche - maar zeer praktische - taktiek van doodzwygen? Vous autres démocrates, vous jouez le jeu de l'ennemi! De geloovers, de behouders, de kapitalisten, de mannen en place zeggen u dank!

Ik denk hier onwillekeurig aan uw stuk tegen de godsdienst! Ook gy - zonder erg, dit weet ik wel, maar 't effekt is 't zelfde - beroept u daarin gedurig op allerlei uitspraken van vry onbeduidende half-denkers, en onthoudt u melding te maken van myn pogingen om die pest uit te roeien. Laast ge dan niet, wat ik daarover schreef? Ge leest toch Voltaire, die nog telkens van 'n God leutert, en al heel veel meende gewaagd te hebben, met het aanvallen der katholieke heiligen. Dit beduidt waarachtig niet veel, en werkt schadelyk, omdat het 'n versterking is van 't ellendig protestantisme.

In de politiek gaat het even zoo. Wie heeft het eerst het manneke Thorbecke uitgekleed? Dit heb ik gedaan, en wel in m'n II bundel Ideën die reeds verscheen in '62. Waarom dit niet erkend? Waarom niet myne pogingen tot punt van uitgang gekozen, in plaats der lieux-communs uit de club-wereld, qui ont fait leur temps?

Uw tegenstanders zyn u zeer dankbaar voor uw hulp! Waarlyk men zou niet op z'n gemak zyn geweest in den Haag, indien het volk - wiens eer ik trachtte te handhaven - zich om my geschaard had. Maar dit heeft men niet gedaan, en alzoo...

Wat my betreft, ik weet wat geschieden moet en wat geschieden zal, en ik bedank er hartelyk voor, in 'n vergadering te kibbelen met de eersten den besten die - zonder iets gepresteerd of geofferd te hebben - 't woord vraagt en gekregen heeft.

Ik kan geen andere betrekking aannemen dan van diktator. Na de executie (zie slot Pruisen en Nederland!) zou ik my terug trekken in m'n kluisje, want: eerzucht in gewonen zin heb ik niet. Daartoe ben ik te misselyk van de wereld, van de zoogenoemde demokratische niet minder dan van de eerste.

Wees vriendelyk gegroet van

t.t.

E. Douwes Dekker

Konfidentieel is deze brief niet. Ieder mag weten wat er in staat. Maar door den slordigen vorm is hy niet geschikt voor de pers. Tot schaven en lymen heb ik geen tyd en geen lust. Wilt ge m'n woorden publiek maken, ook goed! Mits ge er dan ook dit P.S. byvoegt.


Uit: Volledige Werken. Deel 15. Brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873, (1983)