Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[27 augustus 1867
Van den Rijn (LVI)]

27 augustus 1867

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Dingsdagsche Haarlemsche Courant, no. 201.

Van den Rijn, 25 Augustus.

Men verneemt, dat eerstdaags in de Rijnprovincie negen nieuwe telegraaflijnen zullen worden aangelegd, waaronder eene van Coblenz over Neuwied naar Keulen.

- Bij koninklijk besluit is de wijze geregeld, waarop in de nieuwe gewesten de Mennoniten voortaan aan hunne militaire verpligtingen zullen hebben te voldoen. Zij worden gelijkgesteld met hunne geloofsgenooten in de oude gewesten. Het zal hun vrijstaan, zich van de militaire dienst vrijtekoopen door het betalen eener belasting van 3 pc. van hunne inkomsten, doch mogen alsdan geen grondeigendom bezitten, noch staatsambten bekleeden. Dit geldt ook omtrent de zoogenaamde Separatisten en Kwakers. De vestiging van vreemde, of het aannemen van nieuwe leden dier gemeenten is niet geoorloofd.

- Men schrijft uit Wiesbaden: ‘Het berigt, dat ook uit Keurhessen en Nassau notabelen naar Berlijn zullen gezonden worden, wordt hier met onverschilligheid en zelfs met tegenzin opgenomen. Men vraagt, waartoe nog die maatregel noodig is, nadat alles, en ook de regeling der administratie, is vastgesteld zonder de minste ruggespraak met gedelegeerden uit de bevolking? Wij, voor ons, denken daarover anders. Wel is waar heeft men reeds een en ander vastgesteld en, voor zoo ver het tusschenschuiven eener nieuwe instantie aangaat (die der Landraden), met niet zeer gelukkig gevolg; doch daarmede is niet alles afgedaan. De gewigtigste taak is nog niet volbragt, namelijk het constitueren der vertegenwoordiging van arrondissementen en provincien, - het stichten van fondsen voor gemeentelijke en gewestelijke vertegenwoordiging, - de ineensmelting van Keurhessen, Nassau en Frankfort tot eene Regeringsafdeeling. Tot het oplossen van deze vraagpunten is het hooren van afgevaardigden, die het vertrouwen des volks bezitten, van hoog belang. Als punt van uitgang zou men de inrigting van het grootste der geannexeerde landen kunnen aannemen.’ De berigtgever meent voorts, dat na de welwillende verzekeringen des Konings er niet aan getwijfeld kan worden, dat de 60 à 70 millioen guldens van het domeinfonds voor Hessen behouden zullen blijven, en dat alzoo die gelden ten deele in gemeente-, ten deele in provinciale fondsen zullen worden veranderd.

- Men leest in de Keurhessische Morgen-Zeitung: ‘Nadat de Koning ons land verlaten heeft, zij het ons geoorloofd, zoowel uit ambtelijke als uit andere uitdrukkingen van Z.M. een en ander afteleiden, dat met de toekomst van ons land in betrekking staat. Hier zoowel, als elders verzekerde de Koning, dat hij tot de annexatie van Keurhessen niet dan ongaarne en schoorvoetende was overgegaan; dat hij zich echter gedrongen gevoeld had door den eisch der zaken, door den loop der historische ontwikkeling en door de hem opgelegde taak der vereeniging van Duitschland, zoodat hij met een rustig geweten ons land betreden heeft. Deze echt-duitsche opvatting der groote gebeurtenissen des vorigen jaars, welker beteekenis en einddoel geenszins in de vergrooting van Pruissen, maar in de belangen van het geheele duitsche vaderland gelegen zijn, heeft de hessische bevolking in geestdrift doen ontvonken. Zij mengde eene ongeveinsde hartelijkheid in de praal, waarmede de Koning ontvangen werd. De woorden, die Z.M. bij zijnen intogt in de stad gesproken had, vlogen met stormgeweld den stoet vooruit, en werden beantwoord door het gejubel der volksmenigte. Te grooter was de vreugde, omdat de Koning te gelijker tijd onbewimpeld verklaarde, “dat in de laatste weken een misverstand had geheerscht, 't welk opgehelderd moest worden, en welks gevolgen uit den weg zouden worden geruimd.” Deze belofte heeft Z.M. herhaaldelijk uitgesproken. Ook hij scheen verheugd te wezen over de hartelijkheid, waarmede hij ontvangen werd, en verzekerde, “daardoor aangenaam verrast te zijn, wijl er toch zoo veel geschied was, dat hersteld moest worden.” Wij voegen nog daarbij, dat elk door den Koning gesproken woord, elke zijner gelaatstrekken den stempel droeg van opgeruimdheid, welwillendheid, vriendelijkheid en hartelijkheid, en men zal dus begrijpen, met welke jubelende geestdrift Z.M. bij zijn vertrek door de bevolking naar de spoorweg-station werd begeleid. Het bezoek des Konings te Kassel zal nimmer vergeten worden. Mogen slechts zijne ministers de door hem gedane beloften gestand doen met dezelfde welwillendheid en in denzelfden zin als dien, waarin zij gegeven werden. Dit is de eenige wijze om de vele begane fouten weder goed te maken.’ - Volgens dezelfde courant, behoort door de notabelen te worden aangedrongen op ‘erkenning der aanspraken op het staats- en laudemium-vermogen; het gebruiken der renten van deze fondsen ten behoeve van Keurhessen; verandering der Stenden in eene afzonderlijke provinciale Vertegenwoordiging, in verband met de Vertegenwoordiging van Nassau; behoud der regterlijke organisatie en der bepalingen op het civile regtswezen; behoud der Landscredietkas als inrigting van den Staat; behoud van het gemeente-wezen.’


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)