Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[19 juli 1866
Van den Rijn (III)]

19 juli 1866

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Haarlemsche Courant, no. 168.

Van den Rijn, 17 Julij.

De Kölnische-Zeitung trekt te velde tegen het denkbeeld, dat ook nog heden ten dage in Duitschland meer dan één duitsche volksstam zou aangetroffen worden. Er bestaan geene duitsche stammen meer, zegt zij, maar alleen duitsche Staten, en van dezen hebben slechts twee een eigenlijk gezegden grond van bestaan: Oostenrijk als vertegenwoordiger van een toekomstigen grooten Slavenstaat, en Pruissen als vertegenwoordiger van het beschaafde Duitschland van den tegenwoordigen tijd. De overige duitsche Staten hebben niets te beduiden, terwijl, indien men volstrekt van duitsche stammen wil blijven spreken, Beijeren en Hannover de eenige duitsche landen zijn, waar de bevolking nog eene soort van eigen karakter vertoont. De Hannoveranen zijn fier op hunnen wapenroem; doch de geheele wereld weet, dat zij hunne schoonste lauweren geplukt hebben in Spanje en bij Waterloo, dat is te zeggen, in engelsche dienst. De Beijerschen zijn streng katholiek, en deze hunne roomschgezindheid heeft hen in algemeene beschaving zoo zeer ten achter doen blijven, dat Munchen in de wandeling en naar waarheid ‘een groot dorp’, of, met andere woorden, eene boerenstad genoemd wordt. Ook in Beijeren verheft men zich gaarne op volbragte wapenfeiten, doch men is daar te lande even trots op de in fransche dienst, onder Napoleon, behaalde overwinningen, als men in Hannover trots is op de veldtogten, onder Wellington gemaakt. Een sprekend voorbeeld daarvan is het gedenkteeken, te Munchen opgerigt ter eere der beijersche regimenten, welke onder Napoleon in Rusland omgekomen zijn. Het op dat monument geplaatste opschrift: ‘Ook dezen zijn gestorven voor de bevrijding des vaderlands’, is niets anders dan eene rhetorische figuur, uitgevonden als palliatief voor zekere gewetensknagingen. ‘Derhalve (zoo besluit de Kölnische-Zeitung), hetgeen men ons verhaalt van duitsche stammen, in onderscheiding van duitsche Staten, zijn louter historisch-poëtische phantasien, in de mode gebragt door de mannen der romantische school, tegelijk met meer andere historisch-poëtische phantasien en onwaarheden en halve waarheden, die ons in de politiek reeds zoo menigmaal slecht bekomen zijn.’ Het blad voegt er bij: ‘Indien men thans in Zuid-Duitschland tegen Pruissen woedt en met Oostenrijk sympathiseert, en dat wel in naam der vrijheid en der duitschgezindheid, brengt men daardoor alleen zijne eigene onkunde aan het licht. Alleen ten gevolge van tijdelijke verstandsverbijstering kan de vrijzinnige Zwaab of de ultra-republikeinsche Frankfortenaar met Oostenrijk dweepen. Wanneer de Hessen voor hunnen Keurvorst, de Nassauers voor hunnen Hertog vechten, bewijzen zij alleen, dat hunne Afgevaardigden gedurende de laatste vijftig jaren voortdurend geraaskald hebben, of dat zij zelven op dit oogenblik raaskallen, of, juister welligt, dat zij gedreven worden en zich laten drijven als eene kudde schapen. Het kan zijn, dat de bewoners van residentiesteden, dat hofleveranciers, kunstenaars, ambtenaren, of zelfs lakeijen, kortom al degenen, die in residentiesteden of van residentiesteden leven, geen hooger heil kennen dan hun persoonlijk belang; doch deze klasse van menschen vormt in elk geval slechts eene geringe minderheid, en zelfs voor hen ontbreekt het niet geheel en al aan troostgronden.’

- Het contingent van Oldenburg en van de hansesteden is den 15den door generaal Falkenstein naar het tooneel des oorlogs ontboden. Een gedeelte dier troepen is reeds vertrokken, en nog in den loop van deze week zal de geheele brigade, sterk ongeveer 5800 man, welke op zijn pruissisch uitgerust en uitsluitend met naaldgeweren gewapend zijn, zich marschvaardig bevinden.

- De aangekondigde buitengewone zitting van den saksen-weimarschen Landdag is den 15den geopend. De Regering verlangt aansluiting aan de pruissische voorstellen tot Bondshervorming en tot bijeenroeping van een duitsch Parlement.

- De Hertog van Nassau heeft de wijk genomen naar Mannheim.


Uit: Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866, (1977)