Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[27 mei 1868
Van den Rijn (XXIX)]

27 mei 1868

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Woensdagsche Haarlemsche Courant, no. 124. (M.M.)

Nationale Vergadering te Frankfort: Het revolutiejaar 1848 bracht verscheidene duitse groepen in actie, deels met nationalistische, deels met demokratische denkbeelden. Met medewerking van de landsregeringen kwamen in de tweede helft van mei ong. 600 afgevaardigden in de Paulskirche te Frankfurt als constituerende vergadering bijeen. Deze aanvaardde in maart 1849 een grondwet: een federaal Duitsland met algemeen kiesrecht onder een erfelijk keizerschap. Toen men dit - met geringe meerderheid van stemmen - besloot op te dragen aan de koning van Pruisen, mislukte alles, daar Friedrich Wilhelm IV, overtuigd van zijn koningschap bij Gods genade, niet bereid bleek de duitse keizerskroon uit handen van een volksvergadering te aanvaarden.

Berthold Auerbach: duits prozaïst (geb. 1812-1882), schrijver van dorps-novellen en van romans waarin het landleven wordt geïdealiseerd.

Van den Rijn, 25 Mei.

De Kölnische-Zeitung behelst een verslag van het door verschillende kringen der stad Berlijn aan de zuidduitsche Afgevaardigden in het (thans gesloten) Tol-parlement gegeven feest, hetwelk door omstreeks 700 personen werd bijgewoond. Onderscheidene feestdronken zijn daarbij ingesteld; de heer Holtzendorff zeide o.a., dat, in weerwil van de onderscheidene inzigten en belangen, toch één symbool beide deelen van het gemeenschappelijk vaderland verbond: de naam ‘Duitschland.’ Hij meende, dat de splitsing door de Main slechts schijnbaar was, daar de Rijn verbond hetgeen eerstgenoemde rivier scheidde; en hierin, zeide hij, waren al de Duitschers het eens, dat nooit eenig geschil afhankelijk moest worden gemaakt van de uitspraak des vreemdelings. De beijersche staatsraad baron von Rhein beantwoordde dezen toast in gelijken zin, en werd uitbundig toegejuicht. Dr. Bluntschli wijdde een dronk aan de stad Berlijn, en de bekende romanschrijver Berthold Auerbach wees op de vele groote mannen, die door Zuid-Duitschland aan het gemeenschappelijk vaderland geleverd waren, en waaronder hij Schiller, Hegel en den onlangs overleden professor Böckh noemde. De heer Bamberger bragt, onder luide bijvalsbetuigingen, een pereat op de Main uit. De Afgevaardigde Waldeck zeide o.a. het volgende: ‘Eene Mei-maand, eene duitsche lente is ons geschonken, zoo schoon, als ik sedert 24 jaren niet beleefd heb; dat moge ons een gunstig voorteeken zijn voor het Tol-parlement. Hoewel in die vergadering slechts stoffelijke zaken ter tafel komen, mogen wij echter de belangen van geestelijken aard niet voorbijzien, en het zij mij vergund, eenige opmerkingen te maken over hetgeen ons de maand Mei in vroegere jaren ten dezen opzigte gebragt heeft. Toen Napoleon, in Mei 1815, van Elba terugkeerde, drukte ons de zorg, hoe Duitschland zou verbrokkeld worden, en aan ons, Pruissen, werd juist op den 22sten dier maand (wij vieren dus heden daarvan den verjaardag) eene belofte geschonken, - de belofte, dat wij eene constitutie zouden erlangen. Ik geloof, geene verontschuldiging te behoeven, dat ik dit feit in herinnering breng. Doch dit is nog niet alles. Er is nog eene gebeurtenis, die den dag van heden tot een merkwaardigen gedenkdag maakt: op den 22sten Mei 1848 werd de Nationale Vergadering te Frankfort geopend. Wel is door die Vergadering niet alles tot stand gebragt wat wij zouden wenschen, doch wij hebben ijverig gearbeid, en ik meen, te mogen beweren, dat het streven van dat jaar het punt heeft aangegeven, van waar de tegenwoordige stand van zaken is uitgegaan. Ook het Tolparlement is daarvan een uitvloeisel, en reeds toen zagen velen in zoodanige bijeenkomst van afgevaardigden van geheel Duitschland de waarborgen tegen de verzwakkende splitsing, welke onze krachten ondermijnde. Het was mede in de maand Mei (1833), dat Beijeren en Wurtemberg zich aansloten aan het voornemen om al de duitsche Staten in éénen gemeenschappelijken band zamentevatten.’ - De beijersche Afgevaardigde Völck drukte den wensch uit, dat het ‘zilver in de noordduitsche Bondsvlag weldra door goud mogt worden vervangen.’

De reeds genoemde courant drukt zich over den afloop der zittingen van het Tol-parlement op de volgende wijze uit: ‘Het Tol-parlement heeft eene levensperiode van naauwelijks vier weken achter zich; doch wij zouden ons zeer bedriegen, indien niet gedurende dien korten tijd de kiem gelegd was van toekomstige ontwikkeling. Men moet erkennen, dat reeds eenige dagen vóór de sluiting een geheel andere geest de vergadering beheerschte, dan in den beginne. Bij den nevel eener winterachtige weêrsgesteldheid schenen de gemoederen door wantrouwen en wederzijdschen afkeer eene afspiegeling van de atmosfeer te vertoonen. Niet alleen de ultra-particularistische kern der zuidduitsche coalitie meende overal het spook “Groot-Pruissen” te ontdekken, 't welk door een overwigt van stemmen de belangen van het Zuiden gewelddadig smoren wilde, ook de nationaal-gezinde Beijeren waren onaangenaam gestemd, zoowel door den overdreven adres-ijver van sommige nationaal-liberalen, als omdat zij zich niet te huis voelden in de verwarring, welke door de scheiding tusschen oud- en nieuw-liberalen plaats grijpt. Door langer persoonlijk met elkander te verkeeren, heeft men elkander van lieverlede beter leeren verstaan, en de ware duitsche stemming heeft zich ten laatste een weg gebaand, toen de wanklanken van Probst, Bebel, Liebknecht en Bissing, wier aanvallen gelijkelijk tegen alle partijen gerigt waren, den wenk gaven om zich in de hoofdzaak om één gemeenschappelijk middenpunt te vereenigen. De warme lentezon heeft het ijs, 't welk de gemoederen scheen te verstijven, doen smelten, en nooit kon dit beter blijken, dan door den broederlijken toon, die op het in Tivoli, te Berlijn, gegeven feest heerschte. De stugste particularisten gevoelden zich tot toenadering bewogen, en wel had de grijze Waldeck ten volle regt, toen hij de schoonheden der heerlijke lentemaand op de staatkundige vooruitzigten van ons vaderland toepaste. Wij, voor ons, hechten, in dit bijzonder geval, aan deze fees-telijke zamenkomst even groot gewigt, als aan den arbeid van het Tol-parlement zelf. Ook van de reis naar Kiel verwachten wij veel goeds.’ Men weet namelijk, dat de gezamenlijke Afgevaardigden door de Regering zijn uitgenoodigd om een feestelijken togt derwaarts bijtewonen, ten einde aldaar de havenwerken en een gepantserd fregat in oogenschouw te nemen. Bij een op dat vaartuig te geven feestmaal, zou, op hoog bevel, de vice-admiraal Jachmann de gasten ontvangen.

- Uit Pyrmont wordt geschreven, dat zich aldaar sedert eenige dagen de justitieraad von Sydow bevindt, die, naar men beweert, van het ministerie in last heeft bekomen, een naauwkeurig onderzoek intestellen naar den toestand van het regtswezen in het graafschap, om daarin, zoo noodig, en in verband met het accessieverdrag van 18 Julij des vorigen jaars, de vereischte veranderingen te brengen.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)