Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[24 januari 1868
Van den Rijn (V)]

24 januari 1868

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Vrijdagsche Haarlemsche Courant, no. 21.

Van den Rijn, 22 Januarij.

De correctionele regtbank te Dusseldorp heeft dezer dagen uitspraak gedaan in vier zaken, betreffende pers-delicten, allen in verband staande met de laatste verkiezingen. In de eerste plaats was de advocaat Knorsch, de voorzitter van het kies-collegie der volkspartij, aangeklaagd wegens eene oproeping van de kiezers, die hij in den Düsseldorfer-Anzeiger had doen plaatsen, in antwoord op een vlugschrift van het kies-comité-Blömer. In genoemd vlugschrift werd gezegd, dat de heer Blömer in de pruissische Tweede Kamer gekomen was, ten einde, als lid der liberale partij, in eenen der vrijzinnige rigting ongunstigen tijd, onze jonge Constitutie te beschermen en voor de regten des volks te waken. Knorsch waarschuwde de kiezers van het district Dusseldorp voor dezen lof, en schilderde, - nadat hij afgekeurd had, dat de candidaat Blömer zich niet aan de kiezers had voorgesteld, - de maatschappelijke positie van den heer Blömer, als Obertribunalsrath, kroon-syndicus en ridder van vier orden, hem door verschillende Vorsten geschonken. De Düsseldorfer-Anzeiger werd om dit stuk (gelijk het geval was met bijna alles wat genoemd kiescollegie drukken liet) in beslag genomen door den commissaris van politie Wild. De procureur-generaal en de Raadskamer vereenigden zich met de inzigten van dezen ambtenaar, en het Publiek Ministerie eischte van den redacteur der courant, ofschoon hij den heer Knorsch oogenblikkelijk als den schrijver genoemd en zelfs het manuscript overgegeven had, even als van den heer Knorsch zelven, eene boete van dertig th., onder beschuldiging van door openlijke smaadredenen de verordeningen van de overheid aan haat en verachting te hebben prijsgegeven. De advocaat Knorsch bepleitte zelf zijne zaak. De redacteur van den Anzeiger liet zich verdedigen door den advocaat Blöm, en het Publiek Ministerie repliceerde op deze verdediging niet.

Ook de plaatsvervangende redacteur van de Rheinische-Zeitung en de uitgever van dat blad zijn beschuldigd van gehandeld te hebben in strijd met de paragrafen van de wet, die het opwekken van haat en verachting verbieden. Daar de beschuldigden niet verschenen waren, was de verdediging onmogelijk. Het Publiek Ministerie eischte, dat den verantwoordelijken redacteur eene gevangenisstraf van vier weken, en den uitgever, omdat hij den schrijver niet oogenblikkelijk genoemd had, eene geldboete van 50 th. zou worden opgelegd.

Voorts werd behandeld het ‘Protest’ van de kiesvereeniging der volkspartij tegen het kiezen van den vroegere redacteur der National-Zeitung, Michaelis, en wel in het bijzonder de schildering der wijze, waarop de verkiezingen plaats hebben in districten, waar groote garnizoenen liggen. De luitenant-generaal en divisie-commandant von Blumenthal had bij den procureur-generaal aangedrongen op een onderzoek wegens laster, en hoewel daaraan niet is voldaan geworden, heeft men toch eene vervolging wegens het aanzetten tot haat en verachting ingesteld. Er werd eene straf geëischt van vier weken gevangenis tegen den inzender, en van twee weken tegen den redacteur.

Eene vierde aanklagt was gerigt tegen den regeringsassessor Eugen. Richter en den redacteur van den Düsseldorfer-Anzeiger, wegens een artikel over ‘nieuwe belastingen.’ De heer Richter was echter niet volgens de wettelijke vormen opgeroepen, en, daar hij zelf verscheen, om dit te betoogen, moest de zaak voor een onbepaalden tijd verdaagd worden, ten einde het Publiek Ministerie gelegenheid te geven, hem in zijn werkelijk domicilium opteroepen; hetgeen vroeger verzuimd was.

- Uit Berlijn wordt aan het ultramontaansche Mainzer-Journal geschreven, dat de Koning den 15den Januarij aan eene deputatie uit Culm, in Ermeland, die hem een adres aanbood ten voordeele van de wereldlijke magt van den Paus, o.a. zou geantwoord hebben: ‘dat, naar zijne vaste overtuiging, het verzekeren van een wereldlijk gebied aan den Paus eene noodzakelijkheid was, en dat hij, even als dit van andere kanten geschiedde, stappen had gedaan om het Hoofd der Katholieke Kerk te ondersteunen in zijne onafhankelijkheid. Hij kon evenwel, daar Pruissens geografische ligging niet veroorloofde, materiële middelen aantewenden, alleen zijnen zedelijken invloed doen gelden. Overigens scheen het hem toe, dat het wereldlijk gezag van den Paus voor het oogenblik geen gevaar liep, daar de Souvereinen van Europa zoo iets niet zouden dulden, en hoopte hij, dat het aan hunne vereenigde pogingen gelukken zou, de onafhankelijkheid van den H. Vader te verzekeren.’

- Volgens een telegram uit Munchen van 21 Januarij, heeft de Rijksraad of Eerste Kamer art. 2 van de wet op de militaire organisatie, met 32 tegen 10 stemmen, aangenomen. Voorts heeft genoemd Ligchaam, in plaats van den vierjarigen reserve-diensttijd, waartoe vroeger besloten was, in overeenstemming met een besluit der Tweede Kamer zich verklaard voor eenen diensttijd van drie jaren; in welke gunstige verandering echter de kavallerie niet begrepen is. Ook heeft de Rijksraad, in plaats van het wets-ontwerp op het bevorderen en pensioneren van officieren en militaire beambten aantenemen, den wensch te kennen gegeven, dat de Koning rijpelijk in overweging mogt nemen, of het wel doeltreffend zou zijn, deze zaak vasttestellen bij de wet?


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)