Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[17 oktober 1867
Van den Rijn (LXXI)]

17 oktober 1867

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Vrijdagsche Haarlemsche Courant, no. 245.

Blijkens de eendere datering behoort het onderstaande tot dezelfde inzending als de bijdrage van 16 oktober.

Van den Rijn, 14 October.

Men schrijft uit Frankfort. ‘Het geregtshof alhier heeft dezer dagen eene niet onbelangrijke uitspraak gedaan ten aanzien der wijze van regtsvervolging wegens beleediging van beambten in dienst. De Frankforter wet vordert namelijk uitdrukkelijk eene aanklagt van den betrokken ambtenaar zelven. In eene zaak nu van het Frankfurter-Journal, 't welk teregt stond wegens beleediging van den president-minister, was de aanklagt geteekend: ‘De minister van Buitenlandsche Zaken; op last: v. Thile.’ Dat stuk is door de Frankforter regtbank voor niet-geldig verklaard, wijl er geen bewijs werd overgelegd, dat de heer von Thile speciaal gemagtigd was, den heer Bismarck ten dezen te vertegenwoordigen. Het Openbaar-Ministerie heeft tegen die nietigheids-verklaring geprotesteerd, doch zonder vrucht, daar de regtbank van meening was, dat de klagt wegens beleediging in ambtsbediening, eene persoonlijke handeling insloot, welke niet zonder procuratie kon worden verrigt door een derde, al was die dan ook bevoegd, den klager in deszelfs ambt te vervangen. - Men verwacht eerstdaags de behandeling der kwestie over de speelcontracten te Homburg en te Ems. Het schijnt, dat de directeuren 20 pc. der winst hebben aangeboden; op welk voorstel echter niet geantwoord is. Velen zijn van meening, dat de Regering het bekende ultimatum zal herhalen, en, in geval van een afwijzend antwoord, de zaak zal overgeven aan de wet, welke alle hazardspelen verbiedt. De dividenden hebben over het afgeloopen zomerseizoen te Homburg 42, en te Wiesbaden 50 pc. bedragen. Men beweert, dat de heer Blanc, de directeur te Homburg, de zonderlinge poging heeft aangewend om de zaak der speelbanken tot eene internationale zaak te maken, door zich, doch vruchteloos, tot Frankrijk te wenden. Ook zou hij, naar men verzekert, den Prins van Wales om diens voorspraak verzocht hebben, sedert die Vorst, tijdens zijn verblijf te Wiesbaden, een habitué van de groene tafel geworden was. - De gewezen Hertog van Nassau heeft de huur van het huis des heeren von Rothschild, dat eerst door den gewezen Keurvorst van Hessen zou worden betrokken, overgenomen. - Men zegt, dat de Senaat niet zal deelnemen aan de naar Berlijn aftevaardigen deputatie, ter zake van het uiteenzetten der lands- en stads-eigendommen. Het schijnt, dat deze kwestie zich geenszins op eenen weg bevindt, die tot minnelijke schikking voeren kan. Zoo verneemt men, dat dezer dagen de wapenen en paarden van de voormalige Frankforter militairen tot staatseigendom verklaard zijn; tegen welke handeling evenwel geregtelijk verzet is ingesteld.

- Als tegenhanger tegen de blijken van sympathie, waarmede het pruissische garnizoens-bataillon onlangs in de hoofdstad van het Vorstendom Bückeburg is ontvangen, wordt uit Detmold aan de Kölnische-Zeitung geschreven, dat de intogt van de pruissische militairen in het Vorstendom Lippe zich door het tegenovergestelde heeft gekenmerkt. Toen namelijk de commanderende pruissische officier den Vorst liet vragen, of Z.H. verkoos, de troepen voor zich te laten defileren, ontving hij ten antwoord: ‘dat de Vorst op de jagt was.’ Men merkte ook op, dat twee stukken geschut, afkomstig uit den bevrijdingsoorlog, en welke vroeger voor de hoofdwacht prijkten, naar het residentie-slot waren overgebragt, als het ware, om der pruissische magt een dreigend: ‘Tot hiertoe, en niet verder!’ toeteroepen. Bovendien trekt het de aandacht, dat de lippesche officieren, ofschoon sedert lang bij het pruissische leger ingedeeld, tot nu toe niet formeel van hunnen eed aan den Vorst ontslagen zijn.


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)