Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[31 december 1867
Van den Rijn (LXXXVII)]

31 december 1867

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Dingsdagsche Haarlemsche Courant no. 308.

J.V. von Schweitzer: de juiste naam is Johann Baptist von Schweitzer.

Van den Rijn, 28 december.

Den 19den heeft de badensche Tweede Kamer hare beraadslagingen over de nieuwe schoolwet gesloten. De schoolpligtigheid wordt daarin gehandhaafd, even als het beginsel, dat elk kind moet onderwezen worden in eene tot de godsdienstige belijdenis der ouders behoorende school. Het voorstel van den Vertegenwoordiger Moll, die den vader het regt wilde toekennen, zijn kind de school eener andere kerkelijke gezindte te doen bezoeken, is verworpen. De confessionele scholen zullen echter, met goedvinden der gemeenten, in gemengde scholen kunnen veranderd worden. In de wijze van toezigt over de scholen is weinig verandering gebragt. Alleen zullen, in steden van meer dan 3000 zielen, de voorzitters der schoolcommissie niet door de Regering, maar door de commissie zelve worden benoemd. De vraag, of onderwijzeressen zullen worden aangesteld, is ontkennend beantwoord, voornamelijk om redenen van confessionelen aard. De rigting, die in het godsdienstig onderwijs gevolgd moet worden, zal door de hoogere kerkbesturen worden vastgesteld; de tijdsverdeeling is den onderwijzer en den geestelijke opgedragen; gymnastische oefeningen zijn voorgeschreven; het inkomen der onderwijzers is, in verhouding tot het zielental der gemeenten, bepaald op 350 tot 450 fl.; even zoo is het schoolgeld (⅙ tot 4 fl.) afhankelijk verklaard van de uitgebreidheid der gemeenten. Bovendien is besloten, aan de weduwen eene kleine verhooging van pensioen toetekennen, waarvoor uit 's lands kas een subsidie van 20,000 fl. zou worden verstrekt.

- Men berigt uit Frankfort: ‘Door den president-minister is op de klagten van den handelstand over het beperken van de postdienst op zon- en feestdagen geantwoord, dat, bij buitengewoon levendig postverkeer, de dienst-uren zouden worden vermeerderd. De gelegenheid daartoe heeft zich weldra voorgedaan. Wegens de buitengewone drukte, die bij het naderen der Kersdagen te voorzien was, is het postkantoor op zondag den 22sten niet alleen geopend gebleven, maar zijn ook de gewone bestellingen gedaan. - Volgens besluit van de post-administratie, zullen, te beginnen met 1o Januarij 1868, te Frankfort postwissels in thaler-berekening aangenomen en uitbetaald worden; terwijl het aan den betrokkene wordt overgelaten, zijne in guldens berekende postwissels in die munt, of wel in thalers, te ontvangen.

- Men leest in de Coblenzer-Zeitung: ‘Een telegram uit Rome brengt ons het heugelijk berigt, dat de deken Krementz den 20sten dezer door den Paus gepreconiseerd is als bisschop van Ermeland.’

- De studenten van de philosofische en de theologische faculteiten te Paderborn hebben besloten, een adres te rigten aan de studenten der Munstersche hoogeschool, waarin o.a. het volgende voorkomt: ‘Medestrijders! Laat ons aan de wereld toonen, dat wij in den kamp voor onze heilige Kerk even moedig pal staan als onze groote Christelijke voorouders. Met den mond en met de pen willen wij de geestdrift voor onzen H. Vader verspreiden door het geheele land, tot in de nederigste dagloonerswoning. Wij wenschen vurig, dat in de tegenwoordige wereld-crisis onze geestelijke herders, door toespraak in woord en schrift, het volk mogen doen ontvlammen in geestdrift voor de vrijheid en de onafhankelijkheid van den Paus; ja, dat al de katholieken in Duitschland en Frankrijk, door vergaderingen en adressen, aan Koningen en Keizers getuigenis geven van hunne begeerte om iets te verrigten voor den H. Vader; en dat zij, indien de magtigen der aarde hun oor sloten voor de stem der geregtigheid, middelen beramen, ten einde aan hunne billijke wenschen een goed gevolg te verzekeren’. Het geheele studenten-corps is toegetreden tot de Michaelis-vereeniging, en de meeste jongelieden hebben zich aangesloten aan de Zouaven-vereeniging der Munstersche hoogeschool, welker zinspreuk is: ‘Met God voor Paus, Koning en Kerk’.

- Volgens de Elberfelder-Zeitung, is de zaak van dr J.V. von Schweitzer nu in de tweede instantie behandeld. De beklaagde was, gelijk men weet, veroordeeld tot eene gevangenisstraf van drie maanden. Op de vraag van den voorzitter erkende hij, meermalen wegens drukpers-delicten, als anderzins, veroordeeld geweest te zijn. Ditmaal was hij beschuldigd, in een vlugschrift, hetwelk in Januarij dezes jaars verschenen is, de arbeiders in het kiesdistrict Elberfeld-Barmen te hebben aangespoord tot verzet tegen § 100 van het Wetboek van Strafregt. De strijd, dien de sociaal-democratische partij het eerst moet voeren (aldus luidden o.a. zijne woorden), is de strijd tegen de geld-aristocratie, dat is: tegen hen, die door de bestaande maatschappelijke inrigtingen de vruchten genieten van uwen arbeid; terwijl gij, in weerwil uwer inspanning, uw leven in kommer voortsleept.’ Op eene andere plaats zeide hij, dat vele ‘broodheeren’, vooral van de liberale partij, die de vrijheid op de tong hebben, het plan koesterden, de werklieden te berooven van hun kiesregt; de namen dezer mannen zouden door den druk worden bekend gemaakt, ‘en (voegde dr Schweitzer daarbij) vergeet hen dan niet!’ - De beklaagde uitte in den aanhef zijner verdediging de vrees, dat de regters bevooroordeeld zouden zijn, daar zij, op de plaats zelve, getuigen waren geweest van de hartstogtelijkheid der verkiezingen. Hij verzocht hen, indien zoodanig vooroordeel mogt bestaan, het te overwinnen. ‘De juistheid van het in mijn vlugschrift uitgedrukt beweren (zeide hij), dat de werklieden, ondanks de grootste inspanning, gebrek lijden, zal wel niemand ontkennen. Inderdaad sprak ik eene bedreiging uit, toen ik zeide, voornemens te zijn, de namen der bedoelde lieden door den druk bekend te zullen maken, en even zoo toen ik de arbeiders uitnoodigde, die namen niet te vergeten. Maar, zijn dan alle bedreigingen ongeoorloofd? Zonder tegen de wet te handelen, kan men zekeren personen groote onaangenaamheden berokkenen, en gij hebt geene reden om aantenemen, dat ik de arbeiders tot onwettige handelingen opruide; tot wettige en geoorloofde onaangenaamheden mag ik, en mag ieder, aansporen, zonder dat de wet zich daarmede te bemoeijen heeft. Ik ben mij bewust, de openbare zaak steeds met ernst, kalmte en waardigheid te hebben behandeld, en met het oog op de tegen mij uitgesproken straf vraag ik: Zou dit vonnis inderdaad regtvaardig zijn?’ Het hof veroordeelde den beklaagde tot drie weken gevangenisstraf.


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)