Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[8 december 1869
Van den Rijn (CXIII)]

8 december 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Woensdagsche Haarlemsche Courant, no. 289. (Stadsbibliotheek Haarlem; fotokopie M.M.)

Van den Rijn, 6 December.

De ministeriële crisis in Beijeren heeft hare oplossing nog niet gevonden. De clericale Augsburger Postzeitung, die onlangs een artikel had opgenomen, waarin jegens den minister von Hohenlohe een verzoenenden toon werd aangeslagen, behelsde later twee artikelen, uit Munchen ingezonden, die niet alleen tegen het ministerie, maar ook tegen den prins von Hohenlohe, als hoofd van een nieuw Kabinet, gerigt waren. De redactie geeft echter te kennen, dat zij zich meer vereenigt met de strekking van het eerste artikel, en dat zij in deze aangelegenheid overhelt tot de meening der conservatief-clericale Pfälzer-Zeitung. De laatstgenoemde courant geeft in de volgende woorden rekenschap van hare houding: ‘Men zal het welligt vreemd vinden, dat wij, die de staatkunde van den prins von Hohenlohe met zoo veel nadruk bestreden hebben, niet ook dien minister, en hem in de eerste plaats, door een aanhanger der patriotische partij wenschen vervangen te zien. Ziehier, in korte woorden, de redenen, die ons daarvan afhouden. Vooreerst de wensch des Konings, die den prins von Hohenlohe als raadsman der Kroon wil behouden. Ook achten wij het uit een staatkundig oogpunt ongeraden om zonder nood-zakelijkheid de gevoeligheid van Pruissen optewekken door de benoeming van een minister van Buitenlandsche Zaken, die van eene bepaald anti-pruissische rigting is. De voornaamste reden echter ligt in de verzoenende en tegemoetkomende houding, die de prins von Hohenlohe jegens de patriotische partij der ontbonden Tweede Kamer heeft aangenomen. Ook was hij in den ministerraad tegen de ontbinding der Kamer en als een man van ridderlijk eergevoel evenzoo tegen de nieuwe indeeling der kiesdistricten. Met zulk een man is het niet onmogelijk om tot eene zamenwerking te geraken, vooral omdat men mag verwachten, dat hij, met het oog op de gevoelens der meerderheid in de nieuwe Kamer, aan Pruissen geene verdere concessien zal doen, die onze zelfstandigheid in gevaar zouden kunnen brengen.’

De ultra-clericale organen daarentegen verlangen een ministerie, 't welk geheel uit ultramontaanschgezinde of zoogenaamde patriotische leden is zamengesteld. Hierin echter stemmen nagenoeg alle organen der partij, die bij de laatste verkiezingen heeft gezegevierd, overeen, dat de heer von Schlör, minister van Koophandel, de heer von Gresser, minister van Onderwijs en Eeredienst, en vooral de minister van Binnenlandsche Zaken, de heer von Hörmann, de bewerker van de nieuwe verdeeling der kiesdistricten, onmogelijk hunne plaatsen in het Kabinet kunnen behouden.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)