Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[26 december 1866
Van den Rijn (XXXIII)]

26 december 1866

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Haarlemsche Courant, no. 304.

Van den Rijn, 23 December.

Te Mainz is men ijverig bezig met het ontwapenen der wallen. De pruissische officieren roemen zeer de doelmatige plaatsing van het geschut, en geven allen lof aan het beheer der voormalige Bonds-artillerie. - Men schrijft uit Darmstadt: ‘Uit goede bron vernemen wij, dat er werkelijk tusschen onze en de badensche Regering wordt onderhandeld over eene militaire conventie, volgens welke door beide landen een naar pruissische wijze opgeroepen contingent zou worden geleverd.’ - De Darmstadter-Zeitung wederspreekt een door het Frankfurter-Journal gegeven berigt, dat er aan de Tweede Kamer een voorstel zou worden gedaan om den Groothertog schadeloos te stellen voor de onlangs verloren domeinen. ‘Wij kunnen verzekeren (zegt dat blad), dat, in weerwil der groote offers, die het groothertogelijk Huis heeft moeten brengen, er niet het minste voornemen bestaat, daarvoor vergoeding te vragen.’

- Te Keulen wenscht men eene onder-afdeeling te vestigen der ‘Duitsche Maatschappij tot redding van Schipbreukelingen.’ Het getal leden dier Maatschappij is gedurende het afgeloopen jaar, waarschijnlijk ten gevolge der uitbreiding van de nu tot Pruissen behoorende duitsche zeekust, van 3847 geklommen tot 10,414. In het district Elberfeld alleen zijn te dien einde 1500 th. bijeengebragt, en zelfs in Zuid-Duitschland, als Wurtemberg, Baden en Thuringen, vindt die zaak grooten bijval.

- Men schrijft uit Dusseldorp: ‘De runderpest is uitgebroken in de gemeente Asperden, arrondissement Kleef, en men heeft reeds vijftien stuks moeten dooden. Van regeringswege is bekend gemaakt, dat de ziekte zich over de nederlandsche provincie Gelderland uitbreidt, en de pruissische grens reeds tot op 2 mijlen genaderd is. De veemarkten in de arrondissementen Kleef, Rees en Duisburg zijn dientengevolge tot nader order gesloten.

- De Rijnsche bladen deelen een brief mede uit Nieuw-Orleans, waarin het lot der duitsche landverhuizers in de Vereenigde-Staten als zeer treurig wordt voorgesteld. Na eene schets gegeven te hebben van de ellenden, waaraan die personen blootstaan (hun toestand zou erger zijn dan die der voormalige slaven), waarschuwt de brief-schrijver tegen de agenten, die duitsche arbeiders willen aanwerven voor de Staten Noord- en Zuid-Carolina, Florida, Georgia, Alabama, Mississippi, Arkansas en Louisiana.

- De Berlijnsche gemeenteraad, die in 1863 besloten had, voortaan den Koning en den Kroonprins geene gelukwenschen aantebieden bij feestelijke gelegenheden, heeft thans dat besluit ingetrokken. Als motief wordt opgegeven: ‘de belangrijke gebeurtenissen van dit jaar, en de hierdoor teweeggebragte verandering in den toestand des vaderlands.’

- Omtrent de werkzaamheden der minister-conferentie voor de zamenstelling van het Noordduitsch-Verbond wordt in sommige Rijnsche bladen melding gemaakt van een plan om den militairen eed van trouw aan den Bonds-veldheer te ‘combineren’ met den eed aan den Souverein van het land, waartoe de troepen behooren. De Mainzer-Beobachter maakt daarbij de opmerking,‘dat een geconbineerde eed, - dat wil in een zeer denkbaar geval zeggen: een eed in twee rigtingen, - eigenlijk vrijwel gelijk staat met geen eed.’

- Aan de Coblenzer-Warte wordt uit Meiningen geschreven:‘Zeker vlugschrift, alhier verschenen en, naar men verzekert, geschreven door iemand, die in naauwe betrekking staat tot ons Hof, heeft in de hoogere kringen nogal opzien gebaard. De schrijver is streng pruissisch- en unitarischgezind, en dringt er in vollen ernst op aan, dat de Vorsten van het Noordduitsch-Verbond zich zullen laten mediatiseren. Zij zouden dan eene soort van pairie vormen, en op die wijze, naar de meening des schrijvers, beter dan thans, het hunne kunnen bijdragen tot het geluk des algemeenen vaderlands. Dat plan stuit evenwel op groote bezwaren, daar wij waarlijk geene behoefte hebben aan een tweede Heerenhuis. De brochure wordt in de Meininger bladen hevig bestreden, naar men zegt, op bevel van hoogerhand. Doch (en dit verdient opmerking) ook het vlugschrift zelf wordt geacht, door aanzienlijken invloed in de pen te zijn gegeven.’


Uit: Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866, (1977)