Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[15 juni 1869
Van den Rijn (LIX)]

15 juni 1869

Bijdrage van Multatuti in de Opregte Dingsdagsche Haarlemsche Courant, no. 138. (M.M.)

de grenzen der nationaliteit: bij zijn expansie beriep Pruisen zich op het nationaliteitsbeginsel, waarbij het criterium lag in de taal die men sprak; maar na de oorlog met Denemarken, 1864, had Pruisen ook gebieden in Sleeswijk geannexeerd waar de bevolking Deens sprak.

Van den Rijn, 13 Juni.

In een der duitsche nieuwsbladen kwam dezer dagen een berigt uit 's Hage voor, waarin vermeld werd, dat het getal der grasmaaijers, die jaarlijks uit Hannover naar Holland plegen te komen, dit jaar veel geringer was dan in andere jaren het geval is, en dat de meesten dier lieden zich ditmaal minder voorstelden, hunne arbeidskrachten op voordeelige wijze te gebruiken, dan wel de vruchten van hunnen arbeid in vrijheid te genieten en zich naar de Nieuwe Wereld te begeven. - De Kölnische-Zeitung noemt dat berigt een ‘Welfen-berigt’, dat te curieus is om niet overgenomen te worden. Zij voegt daarbij: ‘Juist is het echter, dat aan de uitbreiding der uitgaven voor militaire zaken in het Noordduitsch-Verbond paal en perk gesteld moet worden, indien het verblijf aldaar uittehouden zal zijn.’ De Keulsche courant doet daarbij nogmaals uitkomen, dat voor het wantrouwen jegens de nieuwe orde van zaken in Duitschland - hetwelk, volgens haar, in Nederland bestaat - geen grond aanwezig is, maar dat, zoo lang Pruissen met opzigt tot Denemarken de grenzen der nationa-liteit niet respecteert, voor dat wantrouwen een argument kan worden aangevoerd, hetwelk moeijelijk te wederleggen is.

- Dezer dagen is melding gemaakt van een opstel van het officieuse orgaan der pruissische Regering, de Provincial-Correspondenz, waarin gewezen werd op de noodzakelijkheid, waarin het pruissische gouvernement, ten gevolge der houding van den noordduitschen Rijksdag met opzigt tot de belasting-wetten, zich bevond om onderscheidene uitgaven voor nuttige werken intekrimpen of te staken. - Een Mainzer blad noemt dat opstel eene bedreiging. ‘Het pruissische volk (aldus beweert bedoeld orgaan) zal nu weldra in halfvoltooide bruggen, niet onder dak gebragte gebouwen en onbegaanbare wegen zoo vele uitroepingsteekenen zien op de redevoering, waarmede graaf Bismarck den Rijksdag opende. Wij betreuren het zeer, dat de naar gewoonte zoo goed geïnformeerde Provincial-Correspondenz verzuimd heeft, de werken met name te noemen, die ten gevolge der onwilligheid van die booze Afgevaardigden onvoltooid zullen blijven. Indien zij dit gedaan had, zouden de kiezers ter hunner voorlichting kunnen beoordeelen, in hoe ver zij al dan niet instemmen met de afkeuring der voorgestelde maatregelen door de meerderheid der Afgevaardigden. Wij mogen immers niet onderstellen, dat graaf Bismarck zijnen ambtgenoot voor Binnenlandsche Zaken de taak van een pruilend kind zou opdragen, dat in booze luim een stuk speelgoed van zich werpt, omdat men het deze of gene lekkernij heeft geweigerd? Men dreigt met verwaarloozing van het nuttige, ja zelfs van het noodzakelijke. Wie is de onverlaat, die aan de Regering de middelen onthouden zou om noodige uitgaven te doen, indien het den kanselier (en nu der Provincial-Correspondenz) behaagd had, die noodzakelijkheid in het ware licht te stellen? Graaf Bismarck is een welsprekend man. Hij bezit vooral die soort van wel-zeggen, welke door korte, bondige grepen in het hart der behandelde zaak de gemoederen zijner hoorders als met storm verovert, en allen twijfel aan de gegrondheid zijner meening tot eene onmogelijkheid maakt. Aan welke oorzaak is het toeteschrijven, dat hij ditmaal een zoo krachtig wapen als het motief der noodzakelijkheid heeft ongebruikt gelaten? Wij raden hem welwillendheidshalve aan, zich bij de eerstvolgende zitting van den Landdag minder edelmoedig bloottestellen aan den onwil der Volksvertegenwoordiging, die - dit is eene uitgemaakte zaak - als één man bukken zal voor alles wat graaf Bismarck zal bewezen hebben noodzakelijk te zijn.’


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)