Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[13 augustus 1867
Van den Rijn (LII)]

13 augustus 1867

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Dingsdagsche Haarlemsche Courant, no. 189.

Van den Rijn, 11 Augustus.

Men verneemt, dat tot gevolmagtigden in den Bondsraad, welks zittingen den 15den dezer maand een aanvang zullen nemen, benoemd zijn: voor Hessen-Darmstadt, de heer Hoffmann; voor Mecklenburg-Schwerin, de staatsraad von Muller en de generaal von Bilgner; voor Brunswijk, de minister van staat von Campe en de heer Liebe; voor Hamburg, het senaats-lid dr. Kichenpauer, en voor Reuss, o.l., de regeringspresident dr. Hermann.

- De Kölnische-Zeitung juicht den door de National-Zeitung geuiten wensch toe, dat op den aanstaanden Rijksdag niet alleen moge worden gehandeld over de lasten, welke aan de kleine Staten zullen moeten worden opgelegd, en die ongetwijfeld drukkend genoeg wezen zullen, maar dat tevens duidelijk blijken moge, welke voordeelen de nieuwe toestand aanbrengt. ‘De offers, die men zal moeten brengen, zullen overal gevoeld worden (zegt zij); het is echter noodig, die te vergoeden door de weldadige werking eener wetgeving, welker roeping het is, de wonden te heelen, die een gevolg zijn van Duitschlands vroegere verbrokkeling.’ Het Keulsche blad voegt daarbij: ‘Ieder, die het wel meent met ons groot vaderland, behoort dien wensch te beamen. Wij hebben reeds herhaaldelijk de opmerking gemaakt, hoe het noordduitsche Bonds-regt, tegenover het mecklenburgsche landsregt, ijdel en magteloos is. Ook elders is groote behoefte aan verzekering en uitbreiding van het regt om zich te vestigen en een bedrijf uitteoefenen, en nog vele andere zaken eischen dringend voorziening. Het belastingsvermogen der kleine Staten moet vermeerderd worden, om het deelen in de zwaardere lasten mogelijk te maken. Indien de Bonds-raad daartoe het initiatief niet neemt, kunnen de noodige voorstellen van de Afgevaardigden uitgaan. Voorzeker zullen tot dit doel alle leden der oud-liberale partij zich vereenigen. Welk standpunt zullen echter de radicalen kiezen; zij, die gebonden zijn aan hunne nieuwbakken vrienden, de clericalen en de particularisten? Hoe zal zich von Waldeck met Windhorst of Mallinckrodt, - hoe zal Löwe zich met Krebs assimileren? Eene niet bij elkander behoorende partij, alleen op negativen grondslag gevestigd, kan niet lang bestaan, en wij zien dan ook de vernietiging der bedoelde combinatie binnen korten tijd te gemoet.’

Wat het programma der nationaal-liberale partij aangaat, daarvan geeft de Kölnische-Zeitung de volgende schets: ‘Wij beoogen de oprigting van een nationaal-duitschen Staat, met parlementairen regeringsvorm. De grond daartoe is gelegd door den oorlog des vorigen jaars, en door de werkzaamheden van het Parlement. Daarom beschouwen wij dezulken als niet tot ons behoorende, die den gelegden grondslag afkeuren, en aan de opregtheid van wier medewerking wij derhalve mogen twijfelen. Evenmin tellen wij hen onder onze vrienden, die zich bepalen tot eene bekrompen oppositie, en wier geheele staatkunde schijnt te bestaan in een stug afkeuren van al hetgeen ter tafel wordt gebragt. Voorts houden wij ons ver van de aanhangers eener koninklijke budjet-almagt. Wij wenschen het goede te behouden en uittebreiden, dat voortgevloeid is uit de grootsche omkeering van 1866, zonder daarom een haarbreed aftewijken van de vrijzinnige gevoelens, welke wij steeds naar ons beste vermogen hebben voorgestaan.’ De Mainzer-Beobachter maakt daaromtrent de volgende opmerking: ‘Wij gelooven inderdaad, dat deze geloofsbelijdenis van onze Keulsche zuster vrij wel overeenkomt met de beginselen van de partij, aan welke zij zich vrij handig heeft aangesloten. Er is eene zekere mate van casuistiek noodig geweest om op het juiste oogenblik regts-om-keert te maken, en de keuze van dat oogenblik zal dan ook wel schering en inslag der politiek wezen. Of het echter fraai staat, thans zoo laag nedertezien op “eene stugge oppositie, die alles afkeurt”, meenen wij te mogen betwijfelen. Wij herinneren ons, in dezelfde kolommen, waarin nu zekere meêgaandheid gepredikt wordt, oproepingen ten kruistogt tegen alle geldaanvragen van dit ministerie gelezen te hebben. Niemand zal ontkennen, dat de voordeelen, welke de nationale partij zich thans voor Duitschland belooft, zijn voortgevloeid uit het miskennen en ter zijde stellen van hare beginselen. Er zou waarlijk weinig uitzigt bestaan op Duitschlands eenheid, indien graaf Bismarck zich gestoord had aan de vertoogen tegen het schenden van het bewilligingsregt en tegen de leger-organisatie. Misschien is onze opvatting in de oogen der aanbidders van het succès eenigzins bekrompen; maar wij hebben moeite om het gretig aanvaarden van sommige gewenschte uitkomsten overeentebrengen met het afkeuren der middelen, waardoor die uitkomsten bereikt zijn.’


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)