Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[12 februari 1869
Van den Rijn (XII)]

12 februari 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Vrijdagsche Haarlemsche Courant, no. 37. (M.M.)

Van den Rijn, 10 Februarij.

Volgens berigten, welke de Kölnische-Zeitung zegt uit Nieuw-York ontvangen te hebben, arbeiden de heer Gerolt, de noordduitsche gezant, en de minister Seward gezamenlijk aan een nieuw verdrag tusschen de n.-americaansche Republiek en het Noordduitsch-Verbond. Er zou, aldus verneemt men, een het Verbond vertegenwoordigende beambte te Nieuw-York worden aangesteld, die, in overleg met een ambtenaar van de Vereenigde-Staten, en ondersteund door eene te dien einde te benoemen commissie, tot taak hebben zou, de belangen der landverhuizers te behartigen. - Tevens wordt uit diezelfde bron medegedeeld, dat de gewezen Koning van Hannover belangrijke sommen heeft overgemaakt aan zijne naar N.-America uitgeweken officieren, met de opdragt om aldaar een vrijcorps te vormen, en daarbij wordt verhaald, dat de bedoelde officieren die gelden besteden aan een ‘vergelijkend examen van de verdiensten der Veuve-Cliquot, en andere merken van Champagne-wijn.’ De Mainzer-Beobachter, bedoeld berigt overnemende, maakt de opmerking, dat de wijze, waarop de zoogenaamde nationaal-liberale bladen den onttroonden Vorst van Hannover bestrijden, den toets van den goeden smaak niet kan doorstaan. ‘Wij gissen (aldus redeneert die courant), dat deze quasi-geestigheid over de wijze, waarop de in N.-America zich bevindende hannoversche officieren de gelden gebruiken, die hun tot een geheel ander doeleinde worden toegezonden (indien al, wat wij niet weten, dat doelen op een vrijcorps niet uit de lucht gegrepen is), wij gissen, dat dit hoogst belangrijk berigt eene bestelde zaak is, die echter te laat is aangekomen om te kunnen dienen bij de nu afgeloopen discussie over het beslagleggen op het vermogen van Koning George. Het is een kogel, die in den loop bleef, en nu, pour la bonne bouche, na de overwinning wordt afgeschoten. De zin dier diepzinnige mededeeling komt hierop neder: Ziet eens, hoe gegrond onze bedenking was tegen de uitbetaling van de oude hannoversche liste civile... in N.-America zou men dat geld verdrinken aan Champagne!

‘Gelijk altijd: wie te veel bewijst (of te veel verhaalt), bewijst te weinig, of verhaalt het tegendeel van 't geen hij eigenlijk zijnen toehoorders op het hart drukken wil. Dat men in Pruissen ongaarne gelden uit de hand geeft, die strekken moeten tot machinatien tegen Pruissen, vinden wij natuurlijk. Zulk een n.-americaansch vrijcorps zou Berlijn kunnen veroveren, Keur-Hessen en Nassau herstellen, of wel een nieuw Duitsch-Verbond oprigten, met den blinden Koning George aan het hoofd. Wij erkennen, dat het dulden van anti-pruissischgezinde vrijcorpsen aan gene zijde van den Oceaan eene hoogst gevaarlijke zaak is. Maar, eilieve! wat is onschuldiger dan Champagne drinken? Kan een roes der uitgeweken hannoversche officieren den zetel van Bismarck, den Troon van Koning Wilhelm doen waggelen? Wij kunnen ons niet voorstellen, dat de vrolijkheid van eenige jongelieden te Nieuw-York den minsten invloed hebben kan op de loopbaan van den geringsten tolopziener of brugwachter, en begrijpen dus niet regt, op welken grond de correspondent der Keulsche courant zich zoo belangstellend toont in de wijze, waarop het geld van Koning George wordt verantwoord. Is het een wenk aan dien Vorst om zijne vertrouwden en zendelingen beter te kiezen, beter te contrôleren? Maar dat zou een verraad zijn aan de nationaal-liberale zaak en... aan het pruissische budjet. Want, wel beschouwd, komen nu al de bedenkingen tegen de uitbetaling der renten, die gegrond waren op gevaarlijke, den pruissischen Staat bedreigende kuiperijen, te vervallen. Reeds bij de behandeling van het vagebonderend vreemdenlegioen in Zwitserland en Frankrijk maakte onze Keulsche zuster zich schuldig aan gelijksoortige fouten, door de “machinatien” buitenslands als zeer gevaarlijk en te gelijker tijd als zotternij te schetsen. Het valt bovendien in het oog, dat de verschillende correspondenten van dat blad, in Zwitserland, in Frankrijk, en thans in N.-America, zoo juist overeenstemmen in hun oordeel over de vrees inboezemende, maar tevens zoo gevaarlooze pogingen van het Hiet-zingsche Hof. Men denkt daarbij onwillekeurig aan een voor allen gelijkluidend wachtwoord, 't welk van het hoofdkwartier is uitgegaan. Wat ons betreft, wij gelooven niet aan het hannoversche vrijcorps te Philadelphia (want van die plaats zou de beweging uitgaan), en wij zullen blijven volharden in dat ongeloof, totdat wij over deze zaak berigten ontvangen, welke een minder duidelijk teeken van kinderachtigheid op het voorhoofd dragen.’

- De Rijnsche bladen publiceren de bepalingen betreffende de opleiding tot oorlogsmatrozen, zoo als die onlangs voor de marine van het Noordduitsch-Verbond zijn vastgesteld. Er zijn namelijk scheepsjongens-compagnien opgerigt, waarbij de daartoe bestemde of genegen jongelieden gedurende drie jaren worden ingedeeld. Gedurende de eerste twee jaren worden zij niet als militairen, doch slechts als kweekelingen beschouwd, en eerst bij den aanvang van het derde jaar leggen zij den eed aan de krijgswet af. Na den afloop der drie jaren worden zij geplaatst als matrozen der 3de klasse, waarna zij, bij goed gedrag en bekwaamheid, tot matrozen 2de en 1ste klasse, en tot onderofficier kunnen opklimmen. Het doorloopen van de tot oefening bestemde drie jaren ontslaat evenwel geenszins van den militairen dienstpligt, die bij de Bonds-marine op negen jaren bepaald is. Wie voor de zeedienst ongeschikt blijkt te zijn, wordt bij de landmagt overgeplaatst. De aspiranten voor de dienst bij de bedoelde compagnien van scheepsjongens moeten tusschen de 14 en 17 jaren oud, volkomen gezond en van sterken ligchaamsbouw zijn.

- Men schrijft uit Crefeld, dat aldaar, even als te Munster en te Koningsbergen, de Lahrer Hinkender Bote in beslag genomen is.

- Naar aanleiding van een plan der Regering, om de universiteit van Marburg naar Frankfort overteplaatsen, wordt uit deze stad geschreven, dat zich voor die verandering slechts weinig of geene sympathie openbaart bij de Frankforters, en dit geldt zoowel van de eigenlijke bevolking, als van het bestuur der stad. Men schijnt niet gaarne iets van de Regering te ontvangen, 't welk als een bewijs van welwillendheid zou kunnen worden aangemerkt. Anderen beweren, dat de eigenaardigheid van eene plaats, welker belangen zoo geheel op financieel gebied te huis behooren, zich verzet tegen de eischen eener academie-stad. Men werpt moeijelijkheden op over de al te kostbare lokaliteiten, welke voor eene universiteit zouden benoodigd zijn, en die de Regering te Berlijn hoogstwaarschijnlijk niet voor hare reke-ning nemen zou; terwijl ook het stadsbestuur zich ongenegen verklaart deze te dragen. Over het geheel blijven de Frankforters volharden in zekere stijfhoofdigheid, die elke toenadering tot de Regering schijnt te willen vermijden. Dit bleek o.a. ook onlangs bij het behandelen der maatregelen om het huis van Göthe aantekoopen: de Frankforters namen daaraan niet dan bij geringe uitzondering deel, en niet, gelijk de pruissischgezinde dagbladen voorgeven, uit gebrek aan belangstelling in dat gedenkteeken, maar uit weêrspannigheid tegen het gezag, van waar de pogingen om het geboorte-huis van den duitschen dichter tot algemeen duitsch eigendom te maken was uitgegaan. ‘De stad (aldus schrijft men in een correspondentie-artikel uit die plaats) is volstrekt niet genegen tot het doen van uitgaven; integendeel, zij houdt zich meer dan ooit bezig met de aanstaande liquidatie der geschillen over staats- en gemeente-eigendom. Die kwestie is nog altijd onbeslist, en zal eerlang in de Wetgevende Kamers behandeld worden.’

- Even als de Groothertog van Oldenburg, wil ook de Hertog van Anhalt (men beweert in het vooruitzigt eener aanstaande inlijving) zijn particulier vermogen in veiligheid brengen. Weldra verwacht men, in de Volksvertegenwoordiging van dat land een wetsontwerp in behandeling te zien nemen, volgens hetwelk een domein van 141,000 morgen akkerland en 172,000 morgen bosch (ter waarde van ongeveer 25 millioen th.) het particulier eigendom van het hertogelijk Huis zou zijn. Bruggen en wegen, eenige oude regale regten (die bij eventuële inlijving echter ipso jure zouden vervallen), eenige mijnwerken en de ijzergieterij te Bernburg zouden het eigendom van den Staat zijn. Men verwacht, dat de oppositie zal aandringen op het overnemen der schulden, voortspruitende uit de in omloop zijnde Staatskassenscheine, die, naar men verzekert, een bedrag van vijf millioen th. vertegenwoordigen. Bovendien verwacht men de vordering, dat de hertogelijke domeinen voortaan zullen deelen in de belasting op het grondbezit. Volgens sommigen, is deze geheele zaak op touw gezet door het Kabinet van Berlijn, 'twelk daarin een middel zou zien om door het opwerpen van hoogst delicate kwestien tusschen Vorst en volk den algemeenen wensch naar inlijving optewekken, en de zaak zelve voortebereiden.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)