Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[6 maart 1869
Van den Rijn (XIX)]

6 maart 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Zaturdagsche Haarlemsche Courant, no. 56. (M.M.)

Gezien de eendere datering van 3 Maart behoort het onderstaande tot dezelfde inzending als de bijdrage in het nummer van 5 maart.

Van den Rijn, 3 Maart.

Men verwacht, dat de wet op het assurantie-wezen voor het geheele gebied van het Noordduitsch-Verbond reeds in de eerstvolgende zitting van den noordduitschen Rijksdag zal worden behandeld. Er wordt beweerd, dat de voorstellen, dienaangaande door het Bondslid Gotha gedaan, veel kans hebben op de goedkeuring van den algemeenen Bonds-raad. In het berigt van de voorloopige commissie wordt er op gewezen, hoe de regeling van het assurantie-wezen niet heeft plaats gehad bij de algemeene bepalingen van wetgeving van het Noordduitsch-Verbond, en wel hierom niet, dewijl deze aangelegenheid van zoo uitgestrekten aard is, dat eene bijzondere wet daartoe noodig wordt geoordeeld. Waarschijnlijk zal de thans vigerende pruissische wetgeving op dat stuk niet zonder invloed blijven op de definitive beslissing. In den laatsten tijd hebben vele dagbladen (vooral ook de Kölnische-Zeitung, in ingezonden stukken) zich zeer ernstig met het assurantie-wezen beziggehouden. Ook staathuishoudkundige tijdschriften wijzen aanhoudend op velerlei misbrui-ken, die uit den weg moeten worden geruimd, en dit is vooral het geval bij verzekering tegen brandschade. Over het algemeen wordt voorts geklaagd over gebrekkige contrôle over allerlei maatschappijen, die van de onkunde of ligtvaardigheid des publieks misbruik maken, om aandeelen te plaatsen in ondernemingen, welke geen goeden uitslag kunnen hebben. De moeijelijkheid om dit tegentegaan, in verband met de eischen eener gepaste vrijheid, houdt de gemoederen van velen bezig, en men ziet dan ook daarover zeer belangrijke discussien in het noordduitsche Parlement tegemoet.

- Nabij Coblenz, op den zoogenaamden Asterstein, zal een gedenkteeken worden opgerigt voor de officieren en manschappen, die in den veldtogt van 1866 gesneuveld zijn. Het monument zal zoo geplaatst zijn, dat het reeds uit de verte zigtbaar is; het zal bestaan uit een obelisk op een postament van zandsteen, 't welk zestien voet hoog wezen zal. Op de vier hoeken zullen zoo vele adelaars geplaatst zijn, en de spits van den obelisk zal het kruis dragen, 't welk ter herinnering aan den veldtogt is ingesteld. De namen der gevallenen zullen op het postament gegrift worden, en het geheel zal eene hoogte van 50 voet bereiken. De inwijding zal, naar men verwacht, nog vóór het einde dezes jaars door den generaal Herwarth von Bittenfeld plaats vinden, en men verwacht, dat daarbij vele leden van het koninklijk Huis zullen tegenwoordig zijn.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)