Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[13 september 1867
Van den Rijn (LX)]

13 september 1867

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Vrijdagsche Haarlemsche Courant, no. 216.

Lasalle: Ferdinand Lassalle (geb. 1825), zoon van een vermogend joods koopman, studeerde o.a. filosofie, werkte in 1848 samen met Karl Marx, ont-wikkelde zich zowel in socialistische als in duits-nationalistische zin, was sinds 1863 onbetwist leider van de arbeidersbeweging in Duitsland en kwam op 31 augustus 1864 te Genève om in een duel wegens een liefdesaffaire.

Van den Rijn, 11 September.

Men verneemt uit Wiesbaden, dat de oproeping der nassausche notabelen tegen den 16den dezer zal plaats hebben. Hun getal is op tien bepaald. Volgens eene telegrafische depeche uit Berlijn, zou de kwestie der nassausche domeinen definitief geregeld zijn. Men weet echter nog niet, op welke wijze. Het schijnt, dat de Koning in persoon de opgeworpen vraagpunten beslist heeft. Een Mainzer blad trekt evenwel dat berigt in twijfel, en zegt, niet te kunnen gelooven, dat eene zoo ingewikkelde zaak, waarin niet alleen de nassausche Vorsten-familie en de pruissische Staat, maar ook de bevolking van het gewezen Hertogdom betrokken is, eenvoudig door een magtwoord van den Souverein zou kunnen worden afgedaan. ‘Wij zijn er ver van af (aldus laat die courant zich uit), al de aanspraken van Hertog Adolf goedtekeuren; evenmin kunnen wij onvoorwaardelijk instemmen met hen, die al de domeinen vindiceren òf voor het nassausche volk, òf voor den pruissischen Staat. Wij willen aannemen, dat aan beide zijden overdreven vorderingen worden gedaan, en dat hier en daar het regtsgevoel is verdrongen geworden door bitterheid. Maar juist daarom eischte deze zaak een kalm onderzoek, en behoorde zij, meer dan eenige andere, een onderwerp van rijpe overweging uittemaken. Al de partijen hadden daarbij moeten gehoord worden, en wij beweren, dat dit niet geschied is.’- In eene algemeene vergadering van aandeelhouders in de Speelbank zijn de voorstellen der Regering eenstemmig afgewezen. Met 341 tegen 50 stemmen is besloten, eene commissie te benoemen, die met het gouvernement zal onderhandelen. De voorslagen der Regering kwamen neder op verlof tot het voortzetten der Bank tot 1870, en het betalen van één millioen gulden voor geneeskundige doeleinden.

- Aan de Kölnische-Zeitung wordt geschreven: ‘Liever Fransch dan Pruissisch! moesten wij in den laatsten tijd menigmaal hooren uitroepen. Minder bekend klinkt de leus: Liever met de sociale democratie te gronde gaan, dan voor de nationaal-liberalen te sterven! Het is de generale procuratiehouder van het kiescollegie der progressisten in Rijnland en Westfalen, de heer Eugenius Richter, die, met nog twee strijdgenooten, dezen oorlogskreet doet weêrgalmen. Volgens het protocol der zittingen van dat collegie, zouden bij de herkiezing in het district Lennep-Mettmann, de “liberalen” partijtrekken voor dr. Reineke, den apostel van Lasalle; te Dusseldorp zouden de Lasallianen den heer Burgers, te Hagen den heer Harkort, en te Solingen den genoemden heer Richter beschermen. Ziedaar alzoo de vooruitgangspartij in verbond met de socialisten! Schultze-Delitsch hand aan hand met Lasalle! En dit niet om een steil-conservativen tegenstander te bestrijden, maar alleen om twee onschuldige nationaal-liberalen tegentewerken: Michaëlis en Camphausen. In den grond zal de zaak niet zoozeer nederkomen op politieke inzigten, als wel op den lust van die heeren, om hunne eigene personen op de banken der Rijksvertegenwoordiging te zien. Hetgeen ons echter verwondert, is, dat men naast de namen van Richter en Burgers, ook den achtenswaardigen naam van Harkort leest. Wij willen hopen, dat men hem, buiten zijn weten, in deze combinatie heeft opgenomen.’

- Van den Boven-Rijn wordt geschreven: ‘Onlangs liep het gerucht, dat te Baden eene bijeenkomst zou plaats hebben tusschen Koning Wilhelm en eenige zuidduitsche Souvereinen. Thans beweert men, dat deze meening in waarschijnlijkheid gewonnen heeft, ofschoon nu eene andere plaats als punt van zamenkomst wordt opgegeven. Koning Wilhelm namelijk zou, terstond na het openen van den Rijksdag, zich naar Hohenzollern, bij Hechingen, begeven, om aldaar in het koninklijk slot, 't welk op de grondslagen van het oude kasteel gebouwd is, de zuidduitsche Vorsten als zijne gasten te ontvangen. - De troonrede des Groothertogs heeft in Baden een bijzonder goeden indruk gemaakt. Men beschouwt de woorden van den Vorst als een duidelijk antwoord op de insinuatien, om niet te zeggen beleedigingen, welke de zuidduitsche Vorsten, tijdens de bijeenkomst te Salzburg, hebben moeten aanhooren.’

- De Elberfelder-Zeitung gispt de benoeming van graaf Stolberg-Wernigerode tot Regerings-president in Hannover. Zij beweert, of laat doorschemeren, dat de benoemde een tamelijk onbeduidend persoon is. ‘Men was vroeger van meening (roept zij uit), dat tot het bekleeden van een opper-presidentschap nog iets anders vereischt werd dan een aanzienlijke naam of groote rijkdommen; en vooral is dit van toepassing op de zoo moeijelijk te besturen provincie Hannover. Indien men volstrekt iemand kiezen wilde uit de hoogere standen der maatschappij, dan had men welligt beter gedaan, nog een greep hooger te doen, en een der koninklijke Prinsen in Hannover aantestellen. Men had dan van zoodanigen Vorst ronduit eene soort van Onder-Koning kunnen maken’.

- De Rijnsche bladen nemen uit de beijersche Allgemeine Zeitung het volgende over: ‘Men heeft getracht, een praktisch gebruik te maken van het katholieke Congres te Innsbruck. De gemeenteraad namelijk van Luxemburg, sedert lang geheel vervuld met ééne gedachte: hoe de schade veroorzaakt door het vertrek der pruissische troepen, te herstellen? - heeft zich in een gelukkig oogenblik herinnerd, dat in het Congres te Innsbruck het oprigten van eene katholieke universiteit zou besproken worden, en heeft derhalve den burgemeester Simonis, met een lid van den gemeenteraad, derwaarts afgevaardigd, om de ledigstaande kazernen aanteprijzen als bijzonder geschikt voor gehoorzalen, seminarien, bibliotheken enz. Als bijkomende drangredenen om Luxemburg met eene universiteit te begiftigen worden genoemd, dat de stad katholiek en het land neutraal is. Wij, voor ons, zouden meenen, dat eene universiteit, bestemd om het geestelijke middenpunt van het katholieke Duitschland voortestellen, bovenal in eene duitsche stad te huis behoort; eene hoedanigheid, die de Luxemburgsche gemeenteraad, zes maanden geleden, uitdrukkelijk verloochend heeft.’

- Men schrijft uit Arolsen, in het Vorstendom Waldeck: ‘Ons landje is in den laatsten tijd meermalen besproken geworden, en herhaaldelijk heeft men verzekerd, dat de Landdag protesteren zou tegen het publiceren van de noordduitsche Grondwet. Uit de openingsrede der waldecksche Stenden blijkt thans, dat dit gerucht niet ongegrond geweest is. Er zou namelijk aan de Regering te kennen zijn gegeven, dat de bedoelde Constitutie niet zou worden aangenomen, tenzij een waarborg verschaft werd tegen de al te zware, daaruit voortvloeijende lasten. De Regering heeft thans bekend gemaakt, dat die waarborg in een afzonderlijk tractaat is verleend geworden, en hoopt alzoo, dat de aanneming der Bonds-constitutie zonder verzet zal plaats hebben. In weerwil daarvan meenen velen, dat de zaak zal worden tegengewerkt, en wel met het doel om eene volkomen annexatie aan Pruissen voortebereiden en noodzakelijk te maken.’


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)