Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[24 april 1867
Van den Rijn (XXV)]

24 april 1867

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Woensdagsche Haarlemsche Courant no. 96.

luxemburgsche kwestie: na Pruisens machtsuitbreidingen in Duitschland wenste Napoleon III Frankrijk te versterken door aanhechting van Luxemburg, waar de nederlandse Koning Willem III groothertog was. In geheim overleg bleek deze bereid zijn rechten te verkopen; eind maart lagen de contracten gereed. Maar Bismarck, goed op de hoogte, liet eerst de pruisische pers een hetze ontketenen, daarna op 1 april in de Rijksdag een interpellatie houden en tenslotte Nederland officieel weten dat verkoop oorlog inhield. Waarschijnlijk meende hij dat de contracten al getekend waren. Dit echter was niet het geval. Nederland tekende niet, maar nam het initiatief tot een internationale conferentie om de status van Luxemburg te regelen.

Van den Rijn, 21 April.

De Kölnische-Zeitung zegt, een berigt uit Parijs ontvangen te hebben, volgens hetwelk de fransche Kroonprins niet, gelijk vroeger gemeld was, naar Kreuznach zal gaan, om aldaar de baden te gebruiken. Volgens dat berigt, bestond de ongesteldheid van dien Prins eenvoudig in de gevolgen eener verstuiking, en was zij dus geenszins van eenen aard, die het gebruik der baden noodzakelijk zou maken. Hetzelfde blad blijft het nog betwijfelen, of de Koning van Pruissen dit jaar naar Karlsbad zal gaan.

Ten aanzien der luxemburgsche kwestie heeft genoemde courant in de laatste dagen herhaaldelijk artikelen geleverd, die minder uitdagend gesteld zijn dan wel vroeger het geval was, en indien de hier heerschende gissing gegrond is, dat de redactie der Kölnische-Zeitung sedert eenigen tijd de ministeriële tactiek (althans gedeeltelijk) vertegenwoordigt, en aldus in zekeren zin kan geacht worden, een weerschijn te geven van de gevoelens der hoogere kringen te Berlijn, zou daaruit opgemaakt moeten worden, dat de kansen op vrede toenemen. Bij herhaling wordt erkend, dat het regt op het bezetten der vesting Luxemburg, na het vernietigen van het Duitsch-Verbond, vervallen is; waaruit alzoo zou voortvloeijen, dat Frankrijk weinig of geen belang meer stellen kan in den veel besproken aankoop van het Groothertogdom. Ook erkent thans het Keulsche blad, dat Nederland niets te maken heeft met het luxemburgsche vraagstuk. Wel blijft het beweren, dat Duitschlands belangen zich verzetten tegen het ontruimen der vesting, alvorens men zich verzekerd hebbe, dat de aftrekkende pruissische troepen niet door fransche zullen vervangen worden; doch uit een en ander kan worden opgemaakt, dat men er niet aan twijfelt, die zekerheid te zullen erlangen, en in dat geval zou de geheele zaak in der minne afgedaan zijn.

- Men schrijft uit Berlijn: ‘De minister-president graaf von Bismarck is den 18den dezer naar Pommeren vertrokken, om aldaar de feestdagen doortebrengen. Het is te hopen, dat de rust hem verkwikken en zijne krachten herstellen moge.’ Het schijnt namelijk, dat de zittingen van den Rijksdag den heer v. Bismarck zeer hebben vermoeid, gelijk dan ook door hem werd erkend, toen hij onder de redenen, die hem beletteden, de lange redevoering van den heer Reichensperger in haar geheel te beantwoorden, o.a. ook deze opgaf, ‘dat bovendien zijn physieke krachten dit niet zouden toelaten.’

- De Kreuz-Zeitung verzekert, dat in Hannover eene geheime agitatie bestaat, welke ten doel heeft, den vorigen toestand te herstellen, en waarbij niet onduidelijk schijnt gerekend te worden op ‘zekere mogelijkheden in Frankrijk.’

- De evangelische geestelijkheid in het Nassausche heeft zich gewend tot den bisschop Wilhelmi, om door bemiddeling van dezen te worden ontbonden van den aan Hertog Adolf gezworen eed. De bisschop heeft hiervan werk gemaakt, en van den Hertog het volgende document ontvangen: ‘In antwoord op uw verzoek van heden, ontsla ik bij dezen de evangelische geestelijkheid van haren aan mij afgelegden dienst- en huldigingseed, en ik draag u op, den belanghebbenden daarvan kennis te geven.’

- Te Berlijn heeft zich, ter tegemoetkoming in de behoefte aan kapitaal, welke zich in landhuishoudkundige ondernemingen openbaart, eene Maatschappij gevormd, met het doel om zoowel hypotheken te verleenen, als te verzekeren. Zij wil bemiddelend optreden tusschen schuldeischer en schuldenaar, en bovendien in de provincien crediet-vereenigingen in het leven roepen, om overal het ongebruikte kapitaal dienstbaar te maken aan nuttige landbouwkundige ondernemingen. Men noemt onder de oprigters veertien kapitalisten van naam. Het actienkapitaal is vastgesteld op vijf millioen.

- Het pruissische Staatsblad bevat het koninklijk besluit, waarbij de beide Kamers van den Landdag tegen den 29sten dezer maand worden bijeengeroepen. Men verneemt tevens, dat op denzelfden dag de saksische Kamers te Dresden zullen bijeenkomen.


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)