Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[25 februari 1867
Van den Rijn (XI)]

25 februari 1867

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Maandagsche Haarlemsche Courant, no. 48.

Van den Rijn, 22 Februarij.

Te Dusseldorp heeft men, tot viering van de verloving der Prinses Marie von Hohenzollern, een grooten optogt bij fakkellicht gehouden, waaraan is deelgenomen door de burgerlijke en militaire autoriteiten, het St. Sebastiaan-schuttersgild, het corps van de brandwacht en een groot aantal burgers. Uit velerlei organen van de publieke meening, en ook uit sommige particuliere manifestatien, spreekt groote ingenomenheid met het voorgenomen huwelijk. - Naar men verneemt, hebben de Koning en de Koningin van Pruissen gezamenlijk eene som van 200 th. bijgedragen voor het monument, dat ter eere des dichters Friedrich Rückert zal worden opgerigt.

- In de Neue-Landwirthschaftliche Zeitung, geredigeerd door dr. Frühling, komt een artikel voor van dr. Krämer, waarin die landhuishoudkundige onder overlegging van vele statistische tabellen, het voordeel betoogt van het uitbreiden des veestapels boven de melk- en kaas-industrie. Hij noodigt alle belangstellenden uit, zijne opgaven, en de daarop gebouwde resultaten, naauwkeurig aan hunne eigene ondervinding te toetsen, en in geval van ander inzigt, hem daarvan mededeeling te doen, ten einde, op vaste gronden, deze voor den landbouw zoo belangrijke kwestie voor altijd te beslissen.

- Volgens den Kölnischen-Anzeiger, heeft de pastoor Thissen (de clericale candidaat, die zich met den regerings-candidaat Camphausen aan eene herstemming moet onderwerpen) op de hem door eene commissie van kiezers voorgelegde vragen, geantwoord: ‘dat hij was voor algemeen regtstreeksch stemregt, met geheime stemming; voor het publiek maken, door de pers, van het verhandelde op den Rijksdag; voor het handhaven van de door de pruissische Grondwet erkende regten des volks, en, eindelijk, voor eene vermindering der militaire begrooting.’

Het baart in sommige kringen nogal opzien, dat de heer Thissen juist dezer dagen, in het heetst van den verkiezingsstrijd, door den Keizer van Oostenrijk benoemd is tot ridder van de IJzeren Kroon. De kiezers, die voor den heer Bürgers gestemd hebben, zijn door het (liberale) kiescollegie uitgenoodigd, den heer Thissen hunne stemmen te geven. Een Keulsch blad maakt hierbij de opmerking, dat de afstand tusschen de liberalen en clericalen minder groot schijnt, dan tusschen eerstgenoemde partij en de Regering, daar de heer Camphausen, Thissens tegenstander, ministerieel is.

- Er is dezer dagen een begin gemaakt met het plaatsen, op den vasten Rijnbrug te Keulen, van het kolossale ruiterstandbeeld, voorstellende Z.M. den Koning van Pruissen.

- Uit Crefeld wordt geschreven, dat voor de nieuwe transport-assurantie-compagnie Rijnsch-Westfaalsche-Lloyd bijna voor drie millioen th. is ingeschreven; zoodat de ingeschreven sommen (dewijl het maatschappelijk kapitaal op slechts één millioen th. bepaald was) tot op één derde zullen moeten worden herleid.

- Men verneemt, dat eerstdaags eene bijeenkomst zal plaats hebben van de ondernemers der aanteleggen spoorwegen langs de Moezel, ten einde maatregelen te beramen om de hoogst gewigtige landstreek, welke die rivier doorsnijdt, niet langer verstoken te laten van de voordeelen eener betere communicatie. Tevens zou men bij die gelegenheid beraadslagen over een voorstel van het ministerie, betreffende eene gewenschte uitbreiding van het telegraafnet.

- Weder circuleert te Coblenz eene petitie tegen de speelbanken, door welke inrigtingen (naar luid van dat stuk) de stad en hare omstreken benadeeld worden. De Mainzer-Beobachter, dat feit mededeelende, voegt daarbij eenige beschouwingen en zegt onder anderen: ‘Voor den honderdsten keer verklaren wij, tegen de speelbanken te zijn. Indien ons ware opgedragen de bevoegdheid om concessien te verleenen tot het oprigten van dusdanige etablissementen, zou nooit één enkele gulden op de groene tafel geworpen zijn. Maar, er is verschil tusschen afkeuren en een vervolgziek fanatismus, gelijk dat, hetwelk zich dezer dagen openbaart. De speelbanken brengen ongeluk aan, zegt men. Toegestemd! Maar, zij roepen te gelijker tijd een vertier in het leven, dat zonder haar niet zou kunnen bestaan. Wat zou Homburg, Ems, Nauheim, ja zelfs, wat zou Wiesbaden zijn, zonder de Bank? Toch erkennen wij, dat zulke beschouwing geen grond mag opleveren om iets te verdedigen, dat uit een zedelijk oogpunt niet te verdedigen is. Dat dus Homburg te gronde ga, mits de beginselen bewaard blijven! Doch, van waar op eenmaal dat algemeen partijtrekken voor zedelijkheid? De colporteurs van petitien mogen het ons ten goede houden, indien wij, overigens volkomen bereid om het getal handteekeningen op hunne adressen met de onze te vermeerderen, een glimlach niet kunnen onderdrukken bij de vraag, die op onze lippen zweeft: of ook soms hier en daar broodnijd schuilt onder dat hardnekkig bestrijden van... verkeerde dingen? Het harder klinkend woord, dat misschien juister onze meening zou uitdrukken, willen wij liever niet uitspreken.’

- Men schrijft uit Bingen: ‘Reeds sedert lang was de katholieke bevolking der Rijnlanden verstoord over de aanhoudende aanvallen, waaraan zij blootstond van de zijde der Gustaaf-Adolf-Vereeniging, of van sommige personen, die, wij weten niet, met welk regt, voorgeven, de woordvoerders dier Vereeniging te zijn. Zeker protestantsch geestelijke alhier heeft dezer dagen aan die verstoordheid op nieuw voedsel gegeven door het schrijven van zekeren Gustaaf-Adolf Kalender, waarin ons geloof, onze begrippen en onze godsdienstige overtuiging op de snoodste wijze worden aangetast. Het bisschoppelijk bestuur te Mainz heeft zich genoodzaakt gezien, van onze grieven in het algemeen en van den inhoud van dien kalender kennis te nemen, en tevens maatregelen te beramen ter bestrijding van zulke aanvallen. Met groote vreugde vernemen wij, dat de Mainzer Curie eene, door alle geestelijken van het bisdom onderteekende petitie aan Z.M. den Koning heeft gerigt, waarin die Vorst, als Opperhoofd der Evangelische Landskerk, wordt verzocht, zijne katholieke onderdanen tegen zulke beledigingen en krenkingen in bescherming te willen nemen.’

- De cholera, die te Keulen in de maand Januarij slechts vier offers eischte, is weder aan het toenemen. Van den 12den tot den 17den dezer, zijn 23 lijders aan die ziekte bezweken.

- De aartsbisschop van Keulen, de heer Paulus, heeft openbare gebeden voorgeschreven voor de R. Katholieke Kerk in Polen en Rusland.

- De Provincial-Correspondenz beweert, dat de uitslag der verkiezingen de verwachting der Regering heeft overtroffen. Volgens dat blad, zal het ministerie in de oude provincien eene meerderheid bezitten van twee derden. Van de 167 definitief besliste verkiezingen zou men kunnen vaststellen, dat 87 tot de behoudende en 25 tot de oud-liberale partij behooren. Vervolgens zou het katholieke centrum 8, en de vooruitgangspartij 10 leden tellen; bovendien rekent men nog 10 Polen, en 2 leden, wier rigting twijfelachtig is. Wat de in de nieuwe provincien gekozen leden aangaat, beweert de Correspondenz, dat 21 daarvan tot de nationale partij, en 18 tot de oppositie behooren. De keuze van den heer Rothschild te Frankfort zou (volgens genoemd blad) een bewijs zijn van de gezindheid der Frankforters om zich met de Regering te verzoenen. Prins Frederik Karel heeft de op hem gevallen keuze aangenomen. Ten slotte berigt de meergemelde courant, dat de Koning de Frankforter deputatie met groote welwillendheid heeft ontvangen, en een herhaald onderzoek van de bezwaren der stad tegen de opgelegde oorlogscontributie heeft bevolen. Z.M. zou verklaard hebben, dat aan Frankfort geene lasten zouden opgelegd blijven, welke de krachten der stad inderdaad te boven gaan en hare welvaart in gevaar brengen. - Een Mainzer blad, al deze mededeelingen der Correspondenz besprekende, vraagt, sedert wanneer de keuze van den oostenrijkschgezinden heer Rothschild een blijk geworden is van Frankforts toenadering tot Pruissen? ‘En (aldus gaat het voort), wanneer de classificatie der Parlementsleden even naauwkeurig is als deze beoordeeling van de beteekenis der keuze van Rothschild, dan zullen wij latere berigten afwachten, voordat wij ons met de Correspondenz verheugen, of ons met hare tegenstanders bedroeven. Het papier, waarop die Correspondenz correspondeert, is van eene bijzonder geduldige soort. Wij gaan nu de allernaauwkeurigste splitsing der in de oude pruissische gewesten gekozen leden met stilzwijgen voorbij, om te doen in het oog vallen, hoe handig de Correspondenz omspringt met het classificeren der soorten, en hoe mild zij eene nieuw uitgevonden soort, als ware het eene ontdekte plant of insekt, van een passenden naam weet te voorzien. De in Hannover gekozen leden des Parlements, bij voorbeeld die, welke geacht worden, de integriteit van dat voormalige Koningrijk voortestaan, en die dus de pruissische veroveringen betreuren, worden oppositie-leden genoemd. Die Hannoveranen echter, welke zich schikken in de niet-hannoversche toestanden; zij, die met hart en ziel Pruissen zijn geworden, zullen nationaal heeten! Wij, voor ons, kiezen geene partij, of liever, wij kiezen partij voor juistheid van uitdrukking; wij kiezen partij voor opregtheid. En uit dien hoofde moeten wij betuigen, niet te behooren tot de partij der Provincial-Correspondenz. Vordert men van den Hannoveraan, van den Nassauer, van den Frankforter en den Keurhes, dat hij pruissischgezind zij, welnu, dat men dan de zaak bij den waren naam noeme; doch hem pruissischgezindheid optedringen als nationaliteit, is onwaar, onjuist, onregtvaardig, en derhalve uit den booze. De koningsgezindheid der Correspondenz schijnt verder te gaan, dan de wenschen des Konings zelven, daar Z.M. uitdrukkelijk verklaard heeft, de gehechtheid der bewoners van de geannexeerde landstreken aan vorige regeringsvormen en dynastien te eerbiedigen, mits slechts die gehechtheid zich niet openbare in daden. Z.M. heeft dus niet gewild, dat zijne nieuwe onderdanen huichelaars zouden zijn; en huichelarij is het, nationaal te noemen, wat niet-nationaal is.’


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)