Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[6 augustus 1868
Van den Rijn (LIII)]

6 augustus 1868

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Donderdagsche Haarlemsche Courant, no. 184. (M.M.)

op den voorzittersstoel te Frankfort: toespeling op het Frankfurter Parlement (1848-49) dat tenslotte in meerderheid koos voor een federatief Duitsland zónder Oostenrijk, met de koning van Pruisen als erfelijk keizer; maar doordat de koning van Pruisen weigerde, mislukte dit plan.

Benedek: Ludwig August Benedek (1804-1881) was de opperbevelhebber van het oostenrijkse leger dat in de oorlog met Pruisen op 3 juli 1866 de beslissende slag bij Königgrätz verloor.

Van den Rijn, 4 Augustus.

De Kölnische-Zeitung deelt haren lezers den volgenden brief uit Weenen mede: ‘Den 30sten Julij, des namiddags te half zes ure, kwam de Keizer, vergezeld van den hofmaarschalk Hohenlohe, op het feestterrein der scherpschutters aan, waar hij door een comité werd verwelkomd. Z.M. begaf zich naar de schietbaan, en deed drie schoten, waarna hij in de feestzaal onder luide toejuichingen een glas ledigde op het welzijn der schutters. Men verkeerde in groote spanning omtrent de uitingen, welke den oostenrijkschen Souverein zouden ontvallen, daar ieder inzag, hoe moeijelijk het wezen zou, in alle opzigten zeker decorum ten aanzien van een niet vijandigen Staat overeentebrengen met het beantwoorden van de geestdrift, waaraan velen, en daaronder voornamelijk de Frankforters, trachtten lucht te geven. Het eerst wendde Keizer Frans Joseph zich tot twee schutters uit Nancy, die hem verzekerden, dat de Lotharingers nooit de weldaden vergaten, welke zij aan de voorouders Zijner Majesteit te danken hadden. Tot den heer Fabricius, uit Frankfort, zeide de Keizer: ‘Ik denk met hartelijkheid aan Frankfort; zij is eene goede duitsche stad.’ Den heer dr. Kopp, den voorzitter van het feestcomité sprak de Keizer in het voorbijgaan aan met de woorden: ‘Weenen is u grooten dank schuldig voor het schoone feest, hetwelk er veel toe bijdragen zal om nieuwe betrekkingen aanteknoopen.’ (Volgens andere berigten, zou de Keizer van handels-betrekkingen gesproken hebben.) Men begint de feestdronken reeds eenigzins vervelend te vinden, dewijl al de rigtingen, die hier vertegenwoordigd zijn, zich op meer dan voldoende wijze hebben geopenbaard. Wij hoorden tot verzadigens toe toasten op het duitsche vaderland, op de vereeniging van Noord en Zuid, enz. De woorden van den heer Golsen, uit Tweebruggen, vonden bij het verstandig gedeelte van het Weener publiek meer bijval dan de hoogdravende phrasen der zuidduitsche volkspartij. Zij waren geheel in den geest van hetgeen Ferdinand Kürnberger ter inleiding der schuttersfeesten onlangs in de Wiener-presse schreef: ‘Sedert tweehonderd jaren (aldus las men daar) was Duitschland eene anarchische adelrepubliek, met een verzwakt monarchaal beginsel aan het hoofd, en alzoo niet ongelijk aan het verwarde Polen. Even als dit land, zou het dan ook te gronde zijn gegaan, indien niet een der rijks-baronnen, - de markgraaf van Brandenburg, - zich tot een nationaal middenpunt had vastgecristalliseerd. Deze markgraaf begon dan ook langzamerhand eene soort van onzigtbare Keizerskroon te dragen; terwijl de officiële en zigtbare kroon te Weenen in de handen der Jezuiten voortdurend verbrokkelde. Zeer laat, smartelijk laat, gaven de slag bij Königgrätz en de vrede van Praag aan dat feit zijne natuurlijke uitdrukking. Wij zeggen: smartelijk laat, aangezien de meesten zich eene tijdruimte van tweehonderd jaren niet in behoorlijken zamenhang kunnen voorstellen. Velen hielden den burgeroorlog van 1866 voor een ongeluk, en weinigen begrepen, dat het duitsche uurwerk, hetwelk tweehonderd jaren had stilgestaan, nu eindelijk weder begon te loopen. Zeggen wij dit te Weenen? In de aloude woonplaats der duitsche Keizers? Als belanghebbenden in den strijd, waaruit wij, naar het oordeel van kortzigtigen, als verliezende partij huiswaarts keerden? Ja, duizendmaal ja! Werkelijk overwonnen, vernietigd, waren wij slechts op den voorzittersstoel te Frankfort. Sedert wij niet meer op dat arme-zondaarsbankje zitten, is onze verhouding tot Duitschland gezond en staatkundig zuiver geworden; zij kan beschreven regten ontberen, dewijl zij op een natuurlijk zwaartepunt rust, en zich alzoo in volkomen evenwigt bevindt.’ Geheel in overeenstemming met deze woorden oordeelt een groot gedeelte der bevolking van Weenen; ‘wij Oostenrijkers zijn geene Frankforters, die hunne stad voor Duitschland aanzien.’ - Een Mainzer blad, deze beschouwingen voor rekening latende van den Weener correspondent der Kölnische-Zeitung, vraagt, of het niet tijd worden zou, aan een standbeeld te denken voor den generalissimus Benedek, die, door het behalen zijner vaderlandlievende nederlaag, zoo veel tot het tegenwoordig welzijn van den oostenrijkschen Staat heeft bijgedragen?

- Volgens berigten van Rijnsche bladen, schijnt het zeker te zijn, dat Koningin Victoria, na hare terugkomst uit Zwitserland, eenige weken op het den Hertog van Coburg-Gotha toebehoorende kasteel Rosenau zal doorbrengen, ten einde aldaar eene bijeenkomst te hebben met al hare in Duitschland aanwezige gehuwde kinderen en andere bloedverwanten. De Kroonprins van Pruissen bevond zich den 1sten dezer, met zijne gemalin, nog altijd te Reinhardtsbrunn, doch is sedert dien dag naar Bonn vertrokken om aldaar het halve eeuwfeest der universiteit bijtewonen. Hij verkeerde veel, en op zeer ongedwongen wijze met Hertog Frederik van Sleeswijk-Holstein-Augustenburg, met den heer Simson, den voorzitter van den noordduitschen Rijksdag, en met den gewezen minister graaf Schwerin.

- Naar aanleiding der feesten te Bonn, zijn aan verschillende hoogleeraren der universiteit aldaar, ridderorden en andere onderscheidingen toegekend.

- Uit Luxemburg wordt aan vele duitsche bladen geschreven: ‘Gelijk men weet, werden in den nacht van 6 Junij jl. alom oproepingen aangeplakt en verbreid om zich te verklaren voor eene annexatie aan Frankrijk. Dezer dagen heeft de heer Heintze, drukker en uitgever van het Journal de Luxembourg, voor dat feit teregtgestaan; hij is, op grond van verzachtende omstandigheden, slechts tot eene boete van 50 fr. veroordeeld geworden. In zijne verdediging erkende hij, de dader te zijn, ja verklaarde hij zelfs, fransche vlaggen uit Metz te hebben laten komen. Als verontschuldiging voerde hij aan, dat het slechts zijn doel was geweest, eene volksstemming uittelokken, en tevens, dat de Souverein van Luxemburg zelf zich gewisselijk aan het hoofd zou hebben gesteld van hen, die in de meening verkeerden, dat het in het belang van Luxemburg wezen zou, deel uittemaken van een grooten Staat, dewijl dit toch altijd den besten waarborg oplevert voor de algemeene welvaart.’

- Men schrijft uit Darmstadt, dat Prins Paul van Thurn en Taxis, de gewezen adjudant des Konings van Beijeren, in het huwelijk is getreden met eene tooneelspeelster, mejufvrouw Kreutzer. De Prins heeft van zijnen naam en de regten zijner geboorte afstand gedaan, en zal zich onder den naam Paul von Fels te Biberich vestigen.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)