Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[14 september 1868
Van den Rijn (LXII)]

14 september 1868

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Maandagsche Haarlemsche Courant, no. 217. (M.M.)

Van den Rijn, 11 September.

Men verneemt, dat, ter vervanging van de thans bestaande bepalingen op het verkeer over de spoorwegen, eene nieuwe verordening is vastgesteld, zoowel voor de eigenlijke staatsbanen, als voor de wegen, die, door particuliere maatschappijen geëxploiteerd, onder toezigt der Regering staan. Het nieuwe reglement handelt over den toestand, het onderhoud en de bewaking der wegen, alsmede over den toestand en de inrigting der vervoermiddelen. Deze laatsten moeten voldoen aan de eischen van de meest mogelijke snelheid, zonder het leven der reizigers in gevaar te stellen. Locomotiven mogen niet gebruikt worden, voordat zij aan een technisch onderzoek der politie onderworpen, en door deze goedgekeurd zijn. Op zigtbare wijze moeten op die werktuigen de kracht, de naam des fabrikants, een doorloopend fabrieks-nummer en het jaar der vervaardiging gesteld zijn. De grootste geoorloofde snelheid bij stijging van 1 op 200, en bij wendingen van niet minder dan driehonderd roeden straal, is voor sneltreinen op vijf, - voor gewone personentreinen op zes, en voor goederentreinen op tien minuten per mijl vastgesteld; bij sterker helling of krommingen van kleiner radius moet deze snelheid naar evenredigheid verminderd worden. Zoodra menschen, dieren of andere hindernissen op den weg bespeurd worden, en bij het overgaan van draaibruggen, moet mede worden ingehouden. In al deze gevallen moet zoo langzaam worden gestoomd, als de omstandigheden ter voorkoming van gevaar eischen. Het personeel der treinen mag, gedurende den togt, slechts aan één beambte ondergeschikt zijn, die, als in 't bijzonder voor de orde en de veiligheid verantwoordelijk, derwijze moet geplaatst zijn, dat hij den geheelen trein overziet, de signalen bemerken kan en met den locomotief-voerder in verbinding staat. Dit is ook van toepassing op de conducteurs en de stokers. Al deze geëmployeerden zullen door eene gespannen lijn, welke in verbinding staat met de stoomfluit, in de gelegenheid zijn, den locomotiefvoerder te roepen of te waarschuwen. Tot het vervullen van deze laatste bediening mogen slechts zij worden aangesteld, die minstens één jaar in eene werktuigkundige instelling en één jaar als proef bij de spoorwegdienst werkzaam zijn geweest. Bovendien behooren zij een voldoend examen te hebben afgelegd. De stokers moeten van de inrigting der locomotief althans zoo veel weten, dat zij, indien dit vereischt wordt, in staat zijn, de machine te stoppen. - De Mainzer-Beobachter behandelt dit staatsstuk op ironische wijze, en stelt voor, den stokers een examen aftenemen, voor het geval, dat de ‘ministeriële locomotiefvoerders eens afwezig, van het paard gevallen of door het eene of andere dreigende gevaar duizelig mogten geworden zijn.’ ‘Inderdaad (aldus gaat die courant voort), wij staan verbaasd over de verregaande zonderlingheid van bepalingen, die voor het meerendeel denken doen aan de verzekering, dat mr. de la Palisse een half uurtje voor zijnen dood nog in leven was. De verzekerings-maatschappijen, die tegen spoorwegongelukken waarborgen, hebben thans, wat Pruissen aangaat, afgedaan; er is bepaald, dat de treinen zullen stoppen, zoodra zich op den weg eenige hindernis vertoont; botsing met een trein “van tegenovergestelde rigting” (zoo als de politici zeggen) is voortaan onmogelijk. Ook het derailleren zal niet meer plaats hebben. Elk conducteur zal terstond weten te berekenen, in welke verhouding hij de snelheid zal moeten verminderen bij meerder helling en korter straal. Wie echter de juistheid hunner berekeningen zal controleren, wordt niet medegedeeld, en wij gelooven, dat het nogal moeijelijk zal wezen, daarop bij elke kromming, welker radius meer of minder dan 300 roeden bedraagt, bij elke helling van meer of minder dan 1:200, te letten. Wij verwachten nu van die geëxamineerde locomotiefvoerders, dat zij nu en dan zichzelven en de reizigers eenige minuten rust zullen gunnen, om de mathematische berekening te maken, die tot het wèl voeren van een spoortrein schijnt noodig te zijn. Mogt echter iemand klagen over te groote uitvoerigheid van het nieuwe reglement, hij stelle zich gerust bij de opmerking, hoe de nieuwe bepalingen te gelijker tijd lijden aan zekere onvolledigheid, die vergoelijkend afsteekt bij de reglementeerwoede, welke de overbodige artikelen in het leven geroepen heeft. Wij vinden niets over afgescheiden wagens der derde klasse voor vrouwen; niets over de mogelijkheid voor passagiers om bij aanranding hulp te roepen; niets over het sluiten of openen der vensters; niets over het wederregtelijk opsluiten der reizigers, ook in oogenblikken, waarin het ieder behoorde vrijtestaan, zich naar eigen wil te bewegen; niets over het te laat aankomen der treinen, waaruit zoo menige schade ontstaat; niets over het willekeurig afnemen van des reizigers kleine bagage (zonder ontvangbewijs) bij het passeren der grenzen; niets over de toch zoo noodige klagtenboeken; niets over het zoo vermoeijende eindelooze “kaartjes-zien”; over dat alles schijnt het nieuwe reglement heentestappen. Wij weten nu, dat de trein stoppen moet, “indien zich eenige hindernis op den weg vertoont”, en daarmede moeten wij te vrede zijn. Schreef de vorige instructie voor, maar doorterijden? Dit zou inderdaad vele spoorweg-ongelukken, welker oorzaak tot nu toe in het duister lag, verklaren.’

- Uit Dusseldorp wordt geschreven, dat H.K.H. de Erfprinses van Hohenzollern-Sigmaringen den 4den dezer bevallen is van een zoon.

- Te Elberfeld zijn al de met de post aangekomen exemplaren van het blad Social-Democrat door de politie in beslag genomen.

- Men verzekert, dat tusschen de pruissische en de hessische Regering onderhandelingen zijn aangeknoopt over het leggen van twee bruggen over den Rijn, bij Steinheim. Eene dezer bruggen zou voor spoortreinen, - de andere voor gewoon verkeer bestemd zijn. De uitgaven voor de spoorbrug moeten volgens het verdrag met Pruissen, 't welk op zich heeft genomen, den spoorweg van Steinheim naar Offenbach te doen aanleggen, door die mogendheid worden gedragen; de andere brug zou op gemeenschappelijke kosten worden gebouwd.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)