Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[11 augustus 1868
Van den Rijn (LIV)]

11 augustus 1868

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Dingsdagsche Haarlemsche Courant, no. 188. (M.M.)

te Rome: namelijk in de Kerkelijke Staat waarvan de paus de souvereine heerser was.

Van den Rijn, 8 Augustus.

Het heeft de aandacht getrokken, dat dezer dagen de opper-president van de provincie Brandenburg, even als reeds vroeger zijn ambtgenoot in de provincie Posen, zijne geadministreerden gewaarschuwd heeft tegen verhuizing naar Rusland. Men meent daaruit te mogen opmaken, dat deze handelingen uit dezelfde bron, en alzoo uit eene ministeriële aanschrijving, voortvloeijen. Reeds meermalen vernam men zeer ongunstige berigten over de wijze, waarop Duitschers in Rusland werden bejegend, en men brengt de bedoelde waarschuwing daarmede in verband. Onlangs, bij zeker volksfeest in een stadje aan de pruissische grenzen, hadden de vele aldaar gevestigde Duitschers eene duitsche vlag uitgestoken, welke echter op bevel van den russischen gouverneur der provincie moest worden nedergehaald. Toen dit niet spoedig genoeg geschiedde, gaf hij last, den vlaggestok doortezagen; hetgeen tot eenige onaangenaamheden aanleiding gaf.

- De Rijnsche bladen behelzen beschouwingen over zeker werkje, 't welk onlangs het licht heeft gezien, en waarin de heer A.W. Stechmann, predikant in Pommeren, op gronden aan den bijbel ontleend, tegen de doodstraf ijvert. De Kölnische-Zeitung zegt, dat dit boekje des te meer opmerkzaamheid verdient, aangezien de meeste hedendaagsche godgeleerden op theologische gronden zich verzetten tegen de afschaffing, welke toch (volgens dat blad) door menschelijkheid en beschaving zoo gebiedend wordt voorgeschreven. In het voorberigt van genoemd werkje verklaart de schrijver, dat hij reeds eenige jaren geleden zijnen arbeid aan eene Synode ter beoordeeling had aangeboden, doch zeer weinig bijval had mogen inoogsten. Men had hem onder anderen beschuldigd van ‘met het Oude Testament te hebben omgegaan op eene wijze, die naar ontheiliging zweemde.’ Toen de schrijver daarop zijne beschouwingen, met de synodale discussiën, waartoe zij hadden aanleiding gegeven, aan den kerkeraad ter inzage aanbood, had ook dat collegie hem verweten, ‘dat hij niet diep genoeg in het onderwerp was ingedrongen, en dat zijne meening omtrent de wetten, die de orde der wereld beheerschen, door den bijbel werd gelogenstraft.’ In weerwil van dat alles, betuigt de heer Stechmann, geene reden te hebben gevonden om iets aan zijne inzigten te veranderen. Hij zegt, vast er van overtuigd te zijn, dat de doodstraf binnen eene halve eeuw overal afgeschaft zal zijn, en dat men daartoe zal moeten overgaan, indien er niemand meer te vinden is, die zich tegen betaling zal willen belasten met het ter dood brengen van zijnen evenmensch.

- Nog altijd houdt men zich bezig met de redevoeringen en manifestatien op het schuttersfeest te Weenen. De nationaal-liberale bladen duiden het o.a. den heer Müller (den gewezen voorzitter van het uitvoerend bestuur der stad Frankfort) zeer euvel, dat hij zich toespelingen heeft veroorloofd op de hulp, die men in zijne stad van Oostenrijk wacht, ‘dewijl in het noorden alles dor en dood was.’ Ook zou die heer zich hebben uitgelaten over de verdrukking en de ellende, waaraan Frankfort blootstond, en zou hij hebben verklaard, ‘dat de Frankforters, in weerwil van dat alles, duitsch wilden blijven.’ - De Kölnische-Zeitung zegt, dat deze uitdrukking beter zou te pas gekomen zijn, indien Frankfort aan Oostenrijk geannexeerd, en door Czechen, Hongaren, Croaten, Pandoeren, Serviërs en Bulgaren was overstroomd geworden. De verzekering van ‘duitsch te willen blijven’, nadat men door inlijving in een inderdaad duitschen Staat eerst regt duitsch geworden is, komt bedoeld blad belagchelijk voor. ‘Wat verder het geschreeuw der redenaars uit Beijeren en Zwaben aangaat (aldus besluit de Kölnische-Zeitung hare teregtwijzing), wij vertrouwen, dat het volk wijs genoeg wezen zal om de voorgangers op de juiste waarde te schatten, wier ophitsing in 1866 de oorzaak van den dood is geweest van zoo vele hessische, beijersche en wurtembergsche soldaten.’

- Men schrijft uit Lubeck: ‘Op den 31sten Julij kwamen hier en in het nabij gelegen Travemunde een zeventigtal beambten aan, die, naar aanleiding van de inlijving onzer stad in het noordduitsch Tol-verbond, hier belast zullen worden met het heffen der regten en de contrôle op de grenzen. Dewijl deze aankomst juist op den laatsten dag der maand geschiedde, openbaarde zich bij de bevolking de meening, dat de nieuwe regeling den volgenden dag in het leven zou treden, en dit had ten gevolge, dat al de winkels, tot laat in den avond, als het ware belegerd en leêggekocht werden. Eerst later vernam men, dat de tijd van ingang onzer vereeniging met het noordduitsch tol-systeem nog niet met zekerheid kan worden vastgesteld.

- Men beweert, dat bij de Regering vele klagten worden ingebragt door duitsche zouaven, die te Rome in de gevangenis eene treurige toekomst tegemoetgaan. Hun getal zou over de driehonderd beloopen, die, wegens desertie, tot de galeijen veroordeeld zijn. Zij bewe-ren, bij de werving misleid te zijn geworden, en dat de pauselijke Regering hare belofte heeft geschonden. ‘Nu kan men (aldus redeneert een dagblad van den Rijn) dien lieden wel toevoegen: Gij hadt u niet moeten laten aanwerven: de duitsche natie beschouwt het dienen eener vreemde mogendheid voor soldij als een onwaardig bedrijf; doch er zijn Regeringen, die dat werven openlijk hebben aangemoedigd, en dezulke zijn aansprakelijk voor het vervullen der gestelde voorwaarden. Zij kunnen zich niet onttrekken aan den pligt om de gegrondheid van de grieven dier ongelukkigen te onderzoeken.’


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)