Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

Brieven en dokumenten

[2 mei 1868
Van den Rijn (XXI)]

2 mei 1868

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Zaturdagsche Haarlemsche Courant, no. 104. (M.M.)

Van den Rijn, 29 April.

Men schrijft uit Wiesbaden: ‘De keuze van eenen nieuwen burgemeester voor onze stad achten wij voor geheel Nassau van groote beteekenis. Het is niet te loochenen, dat de vroeger bestaande gunstige stemming voor Pruissen hier en daar heeft plaats gemaakt voor zekeren wrevel. De oud-nassausche partij wint weder veld, en het verdient opmerking, dat de meeste ambtenaren tot die partij schijnen te behooren. De kern der burgerij zal hoogstwaarschijnlijk hare stem op den heer Karel Scholz, thans lid van den gemeenteraad, uitbrengen, doch van de andere zijde wordt gewerkt voor een oud-nassausch ambtenaar, die aan onze gemeente geheel en al vreemd is. In de moeijelijkste dagen heeft de heer Scholz met beleid en oordeel de belangen van Wiesbaden behartigd, en vooral in 1866, toen het bestuur eigenlijk volkomen op den gemeenteraad was overgegaan. Sedert dien tijd heeft de heer Scholz zich van verschillende opdragten, vooral door het doen van voorstellen te Berlijn, met beleid en ijver gekweten, waardoor hij zich trouwens vijanden kan gemaakt hebben onder hen, die particuliere belangen hooger stellen dan gemeente- of staatsbelang. De keuze van dien heer zou alzoo een bewijs zijn, dat men hier nog niet in het vijandelijk, particularistisch kamp is overgeloopen, en dat men den man weet op prijs te stellen, die getoond heeft, met vaste hand ons uit de oude onhoudbare toestanden eene betere toekomst tegemoet te willen voeren. De heer Scholz is voor het overige een bekwaam jurist en administrateur, en tevens niet onbekend als schrijver over staathuishoudkundige onderwerpen.’

- Uit Homburg wordt geschreven, dat het verbod om op zon- en feestdagen aldaar te spelen ten gevolge heeft, dat al de spelers zich op die dagen naar Nauheim begeven, en wel in zulk een groot getal, dat alsdan geene rijtuigen meer te verkrijgen zijn. ‘Men hoopt (aldus schrijft de Hessische-Morgenzeitung), dat de Regering aan den noordduitschen Bondsdag een wets-ontwerp zal voorleggen, waarbij het spel op zon- en feestdagen over het geheele gebied van het Noordduitsch-Verbond verboden wordt. Nauheim behoorde tot Keurhessen, doch werd na de inlijving ter afronding aan Darmstadt afgestaan, waarvoor zoo vele hessische onderdanen op Pruissen zijn overgegaan, als de overgedragen landstreek inwoners telde. Het is door deze ruiling, dat Nauheim bewaard bleef voor de gevolgen van het amendement des Afgevaardigden Hennig.

- Naar aanleiding eener onlangs in de Kölnische-Zeitung medegedeelde correspondentie uit Weimar, volgens welke de reis des Groothertogs naar Petersburg in verband zou staan met aantewenden pogingen om Ruslands bescherming over de Thuringsche kleine Staten interoepen, behelst thans genoemd blad eenen brief, uit dezelfde plaats geschreven, die aldus luidt: ‘De brief, welken gij als uit Weimar geschreven onlangs in uwe kolommen opnaamt, heeft hier algemeene verbazing teweeggebragt. Het oordeel, dat daarin over onzen Groothertog en zijne omgeving geveld wordt, is inderdaad ver van de waarheid verwijderd, al moge het dan ook in den aard der zaak liggen, dat hij de gebeurtenissen van 1866 gaarne eenen anderen loop had zien nemen. Dat hij evenwel vijandelijk gezind wezen zou omtrent den tegenwoordigen toestand, - dat hij naar Petersburg zou gaan om daartegen te agiteren, is eene onjuistheid, welke de scherpste teregtwijzing verdient. In de eerste plaats ontbreekt elke aanleiding tot zulk eenen stap, daar de positie van het Groothertogdom, zoowel door de verdragen als door de onlangs gesloten militaire conventie, zoo duidelijk omschreven is, dat aan eene inbreuk op de souvereiniteits-regten niet te denken valt, zonder te gelijker tijd aantenemen, dat Pruissen de gesloten tractaten verbreken zou; iets, hetgeen toch niet te onderstellen is. Ieder zal erkennen, dat dit niet in de gewoonte ligt van het Berlijnsche Kabinet. Doch bovendien, onze Groothertog is te goed duitschgezind, en ook de Regering deelt te volkomen in die stemming, dan dat het in iemand zou opkomen, in de russische hoofdstad kuiperijen aantevangen, welke het algemeene duitsche vaderland in gevaar brengen zouden. Men kan er op rekenen, dat de Groothertog vast besloten is, de bestaande overeenkomsten te handhaven, en al ware dit niet zoo, de Regering zou hem op eenen tegenovergestelden weg niet volgen. Uw correspondent weet waarschijnlijk niet, dat, om alleen één voorbeeld te noemen, de invloed van den heer von Watzdorff ruimschoots voldoende is om het gewigt, hetwelk de hannoverschgezinde familie von Wedell in de schaal legt, volkomen te neutraliseren.’ - De Kölnische-Zeitung houdt, in weêrwil van bovenstaande teregtwijzing, de door haren vorigen correspondent geuite meening voor de juiste. ‘Wij waren op tegenwerpingen te dezer zake voorbereid (zegt dat blad), doch blijven de juistheid der beweringen van onzen eersten correspondent staande houden, en roepen met Pilatus uit: ‘Wat geschreven staat, staat geschreven.’ - Hoogst waarschijnlijk zal ook de dupliek van den eersten correspondent niet uitblijven, en men verwacht, dat uit dezen strijd licht zal voortkomen, hetwelk in staat stellen zal, een juist oordeel te vellen over de stemming van een gedeelte der zuidduitsche Staten. - De Mainzer-Beobachter zegt te hopen, dat daardoor tevens een en ander aan den dag moge komen van de wenschen der bevolking. ‘Wij willen gaarne gelooven (zegt dat blad), dat de Watzdorffen pruissischgezind en de von Wedells vervuld zijn van hannoversche sympathien; dat de Groothertog heen en weder wordt geslingerd tusschen “onaangenaam moeten” en “onmogelijk wenschen”, - doch wij wilden gaarne weten, wat de Thuringers zelven begeeren. Het komt ons voor, dat de ingezetenen ook eene stem zouden behooren uittebrengen.’

- Men spreekt er van, dat de heer von Rothschild, te Frankfort, door aankoop eigenaar worden zou van den fraaijen wintertuin te Biberich. De gewezen Hertog zou gezind zijn, ook andere eigendommen van de hand te zetten, ten einde zoo min mogelijk in aanraking te komen met de pruissische administratie.

- Volgens eene dezer dagen openbaar gemaakte statistiek waren onder de 99,716 jongelieden, die in 1866 in het pruissische leger werden ingelijfd, slecht 3800, welke geen schoolonderrigt hadden genoten. De provincie Posen leverde daartoe de meest ongunstige, de provincie Saksen de meest gunstige verhouding. Na Saksen heeft men, in tegenoverstelling van de provincien Pruissen en Silezien, waar de verhouding vrij ongunstig was, de verblijdendste resultaten in de Rijnprovincien Hessen, Nassau en Frankfort waargenomen.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)