Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[3 oktober 1866
Van den Rijn (XII)]

3 oktober 1866

Bijdrage van Multatuli aan de Opregte Haarlemsche Courant, no. 233. Het gedeelte na de woorden Men verneemt uit Mainz mag worden opgevat als de persoonlijke mening van Multatuli. Ook de in de beschouwing over de speelbank te Wiesbaden is Multatuli's stijl van denken en schrijven merkbaar.

Van den Rijn, 30 September.

De dagbladpers te Frankfort staat nu bijna geheel onder pruissischen invloed. De Regering heeft de Börsen-Zeitung voor 6000 fl. aangekocht. Dit blad kan voortaan als officieus beschouwd worden; het Frankforter Journal is bepaald officieel. De Bürger-Zeitung heeft een van hoogerhand aangewezen redacteur moeten aannemen. De in het Fransch geredigeerde Europe blijft nog altijd eenigzins onafhankelijk. - De pruissische postdirecteur-generaal von Philipsborn wordt te Frankfort verwacht. - Men zal zich herinneren, dat aan die stad, vóór de vordering van 20 millioen oorlogscontributie, eene voorloopige belasting was opgelegd van zes millioen gulden, die dan ook door de Bank is voldaan geworden op een schuldbewijs, dat geteekend was door de Senatoren Fellner en Muller. (De eerste dezer heeren was de burgemeester, die door zelfmoord zich heeft onttrokken aan verderen smaad, zijner geboortestad aantedoen.) Thans rijst de vraag, wie, of welke corporatie, door de Bank moet worden gedebiteerd voor de uitbetaalde gelden? Indien al die twee heeren door den Senaat waren gemagtigd tot het verleenen hunner handteekening, - zeker was de Senaat tot die magtiging niet geautoriseerd door de Wetgevende Vergadering. Aldus zou, zoo redeneert men, de Senaat débiteur van de Bank zijn; hetgeen toch weder door anderen ongerijmd wordt gevonden. Indiën integendeel de schuld rusten zou op Frankfort als deel van den pruissischen Staat, zou Pruissen zich zelven krijgsschatting hebben opgelegd. De vermoedelijke uitweg zal nu zijn, de schuld opteleggen aan de gemeente Frankfort. Pruissen zou zich alsdan verbinden tot het uitvoeren, van staatswege, van eenige aangenomen werken, als: het leggen van nieuwe bruggen over den Main; het uitdiepen der rivier, om den toegang tot de haven te verzekeren aan groote schepen; het graven eener waterleiding, enz. De Frankforter bladen melden: ‘Van goederhand vernemen wij, dat in de geannexeerde landen de thans bestaande bepalingen op de drukpers voorloopig van kracht zullen blijven.’ Men weet niet, welke bepalingen hiermede bedoeld worden: de pruissische, de vroeger in die landen bestaande, of de later dictatoriaal ingevoerde?

- Men verneemt uit Mainz: ‘Het instruëren der krijgsraadzaak tegen de 1500 landweerlieden, die zich nabij en in Frankfort schuldig maakten aan verzet, gaat zeer langzaam. De oorzaak ligt grootendeels aan de moeijelijkheid om de 6 à 700 man in handen te krijgen, die zich hebben weten zoek te maken. (Er schijnen namelijk slechts 840 personen te dier zake op de citadel in bewaring te zijn.) een zestigtal van de meest-schuldigen zijn naar Ehrenbreitstein gebragt. Het onderzoek heeft veel bezwaar in. Aan een complot valt, bij het groote getal betrokkenen, niet te denken. De meesten zullen meêgesleept zijn door den stroom. Men gelooft dan ook, dat de moeijelijkheden, aan deze zaak verbonden, zullen leiden tot eene minder strenge behandeling, en men hoopt dit te meer, daar de meeste beschuldigden vaders van huisgezinnen zijn, en het geheele regiment hier zeer gezien was.’ - Volgens latere geruchten, schijnt deze hoop te zullen vervuld worden. Men spreekt van schorsing der instructie. Het bestuur der vesting Mainz en Castel wordt nu op pruissische wijze ingerigt, dat is, door het cumuleren van eenige militaire betrekkingen, vereenvoudigd. - De groote menigte volksverhuizers naar America baart opzien. De bureaux der transport-agenten hebben volop werk. Als staatkundig teeken des tijds is dit feit niet onbelangrijk. - In het Ingelheimsche heeft de wijnoogst een aanvang genomen. Hoeveelheid en hoedanigheid laten veel te wenschen over. De laatrijpe druiven kunnen misschien nog iets winnen door 't warme weder der jongste dagen.

- Uit München wordt aan de Augsburger Allgemeine-Zeitung geschreven: ‘De benoeming van graaf von Bismarck tot ridder der St.-Hubertus-orde is op verschillende wijzen uitgelegd. Ik vermeen echter hetgeen, in verband met die benoeming, omtrent het aangaan van een beijersch-pruissisch bondgenootschap gezegd is, als voorbarig te mogen beschouwen; hoewel het niet zoo geheel onwaarschijnlijk zou zijn, dat deswege eenige openingen hadden plaats gehad. De insigniën der genoemde orde bevinden zich overigens, wat door de dagbladen hieromtrent ook gezegd moge zijn, reeds sedert lang in graaf Bismarck's bezit en zijn, indien ik wel onderrigt ben, door graaf Bray naar Berlijn overgebragt.’

- Uit Wiesbaden wordt gemeld, dat Hertogin Adelheid de zwaargekwetsten in het hospitaal bezocht, en aan elk hunner f10 geschonken heeft. - De stemming der stad schijnt zeer gedrukt te zijn, en komt niet geheel overeen met adressen van dankbetuiging voor het inlijven. Een hoofdmoment voor Wiesbaden schijnt te liggen in het voortbestaan of afschaffen der speelbank. Zij, die, uit gronden van moraliteit, tegen die inrigting pleiten, schijnen toch hunnen afkeer ondergeschikt te houden aan de hoop op schadeloosstelling, of althans, op behoud van andere voorspoedsbronnen. Hieronder wordt voornamelijk geteld het niet-verplaatsen of supprimeren van 't zeshonderdtal beambten, die, onder het nassausche regime, te Wiesbaden den Staat vertegenwoordigden. Er zijn er, die inconsequentie vinden in het ijveren tegen spel en voor overmaat van bureaucratie, en zij, die dankbaar zijn voor de annexatie, zullen gewis niet bedoeld hebben, het verlies van 's lands zelfstandigheid te vieren met behoud van al te drukkenden vorigen last. De Wiesbadensche couranten beweren, dat de stad kwijnen zou bij 't vertrek van al die heeren. Anderen zeggen, dat de Staat kwijnen, of althans lijden zou door 't blijven. Doch, ook afgescheiden van deze aangelegenheid, ziet men de toekomst donker in. De zware inkwartiering (terwijl de kazernen leêgstonden) heeft velen ontstemd. - De Nassauers maken zich gereed tot de Parlements-verkiezingen. Er worden volksvergaderingen voorbereid. - Het burger-comité te Kassel heeft den gemeenteraad verzocht, de stadsgebouwen te doen versieren op den dag, waarop de definitive inlijving in Pruissen zal voltrokken worden. Men weet niet, in hoe ver dit comité onder pruissischen invloed staat.

- Toen Homburg, door den dood van den Landgraaf, aan Hessen-Darmstadt verviel, gaf Prins Lodewijk van Hessen te kennen, dat hij voornemens was, jaarlijks eenige zomermaanden aldaar doortebrengen. Men verneemt nu, dat de Koning van Pruissen het Hom-burger slot ter beschikking van dien Prins gesteld heeft. - De officieren van het gewezen Homburger leger gaan, met enkele uitzonderingen, over in Darmstadtsche dienst. - Ook te Darmstadt bereidt men eene legerorganisatie voor, in navolging van de pruissische (landweer, langer diensttijd, geene remplacering enz.) - Men verneemt uit Baden, dat eerlang de beschuldigingen tegen de leiding van het Bonds-leger in eene brochure wedersproken zullen worden. Daar ook Prins Alexander van Hessen in deze zaak betrokken is, ziet men dat stuk, waarschijnlijk onder officiëlen invloed geschreven, met gespannen verwachting te gemoet.

- Te Keulen heerscht eene plaag van muggen, van de soort, die men daar ‘Schnacken’ noemt. De beet is pijnlijk en veroorzaakt zwelling en zelfs koorts. Vele inwoners waren genoodzaakt, hunne woningen te verlaten, om zich te onttrekken aan den last, dien deze insecten teweegbragten. Zij hadden het bijzonder gemunt op de buurten nabij den Dom.


Uit: Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866, (1977)