Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[8 september 1869
Van den Rijn (LXXXVI)]

8 september 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Woensdagsche Haarlemsche Courant, no. 211. (Stadsbibliotheek Haarlem; fotokopie M.M.)

nude et pure: naakt en zuiver, dus in ongewijzigde vorm (lat.).

juris divini: op goddelijk recht gegrond (lat.).

ex cathedra: vanuit het spreekgestoelte (lat.); gezegd van uitspraken inzake geloof en zeden, door de paus gedaan in zijn functie van plaatsbekleder van Christus en dus bedoeld als bindend voor gelovige katholieken.

Van den Rijn, 6 September.

De Beijersche Regering heeft eenige maanden geleden aan de theologische en juridische faculteiten te Munchen en aan de theologische faculteit te Wurzburg eenige vragen ter beantwoording gezonden betreffende het Oecumenisch Concilie. De Augsburger Allgemeine-Zeitung deelt het antwoord mede der theologische faculteit te Munchen, 't welk in hoofdzaak van den volgenden inhoud is: De eerste vraag luidde: ‘Indien de stellingen van den Syllabus en de onfeilbaarheid van den Paus op het aanstaande Concilie tot geloofs-artikelen werden verheven, welke veranderingen zouden alsdan daardoor ontstaan in de leer der betrekkingen tusschen den Staat en de Kerk, zoo als die tot dus ver in Duitschland in theorie en in praktijk is gehandhaafd?’ Op deze vraag antwoordt de faculteit: ‘Indien wij aannemen, dat, juist zoo als de vraag is gesteld, de stellingen van den Syllabus aan het Concilie ter overweging zullen worden voorgelegd, en dat het Concilie deze stellingen nude et pure, zoo als zij zijn, aanneemt en derhalve verwerpt wat de Paus daarin verworpen heeft, dan zou het zeker mogelijk zijn, dat eene niet onbelangrijke wijziging plaats greep in de verhouding tusschen de Kerk en den Staat.’ De faculteit kan deze vraag niet met zekerheid beantwoorden, omdat de stellingen van den Syllabus in een negativen vorm zijn ingekleed, en het derhalve moeijelijk is over hare strekking een bepaald oordeel uittespreken. De faculteit wijst op een geschrift van den pater Jezuit Clement Schrader, waarin de stellingen van den Syllabus in positive bewoordingen zijn uitgedrukt. Genoemde schrijver zegt o.a.: ‘Het was niet goed om in zekere katholieke landen aan vreemdelingen de vrije uitoefening van hunne godsdienst bij de wet te waarborgen, want de bewering is niet onjuist, dat de vrijheid van godsdienst en het verlof om allerlei meeningen luide en openlijk te verkondigen het verderf der zeden en der gemoederen van het volk bevorderen en tot verbreiding van de pest der onverschilligheid leiden.’ ‘Nu kan men niet ontkennen (zegt de faculteit), dat, indien het Concilie werkelijk dergelijke besluiten mogt nemen, eene groote verwarring zou kunnen ontstaan. Het tegenovergestelde is in elke europesche staatsregeling zoo vast geworteld, dat in geen enkelen Staat ooit weder eene andere leer zou kunnen worden aangenomen dan de vrijheid van geloof en de gelijkheid van godsdienst voor de wet.’

Aangaande de onfeilbaarheid van den Paus spreekt de faculteit hare meening uit in het antwoord op de tweede vraag, die aldus luidde: ‘Zouden de leeraren in de dogmatiek en in het kerkregt zich in het gestelde geval verpligt rekenen om de leer van de magt des Pausen over de Monarchen en de Regeringen, als eene magt, van God ontvangen, hetzij als potestas directa, hetzij indirecta in temporalia [directe of indirecte magt over wereldlijke zaken], aan ieder Christen als een gewetenspligt te verkondigen?’ De faculteit brengt in herinnering, dat onder de godgeleerden een groot verschil van meening bestaat over dat vraagstuk, maar ‘met de onfeilbaarheid van den Paus zou ook de heerschappij van den Paus in wereldlijke aangelegenheden als leer der Kerk, wat zij tot dus ver niet was, worden ingevoerd, indien het Concilie dit onbeperkt verkondigde. In hoe ver daardoor eene wijziging zou ontstaan in de betrekkingen tusschen den pauselijken Stoel en de onderscheidene Staten, laat zich niet nader omschrijven, daar dit grootendeels zou afhangen van de bijzondere personen en omstandigheden.’

De derde vraag was van dezen inhoud: ‘Zouden de leeraren in de dogmatiek en in het kerkregt zich verpligt rekenen om de leer, dat de persoonlijke en zakelijke voorregten der geestelijkheid juris divini zijn, en derhalve ook tot het gebied der geloofsleer behooren, in hunne voordragten en geschriften optenemen?’ De faculteit geeft op deze vraag een bevestigend antwoord, ‘maar (voegt zij daarbij) de leeraren zouden tevens wel verkondigen, dat de Paus in de toepassing dezer leer, met het oog op de tijdsomstandigheden, eene wijziging zou kunnen veroorloven’.

De vierde vraag: ‘Zijn er algemeen erkende kenmerken, door welke men met zekerheid bepalen kan, of eene pauselijke uitspraak ex cathedra, volgens de eventuële leer van het Concilie, onfeilbaar en derhalve voor het geweten van ieder verpligtend is? en zoo ja, waarin bestaan die kenmerken?’ wordt door de faculteit in ontkennenden zin beantwoord. Zij zegt: ‘Indien op de Kerk-vergadering te Rome een besluit werd genomen aangaande de onfeilbaarheid van den Paus, dan zou tegelijk het begrip van eene beslissing ex cathedra nader omschreven moeten worden, omdat anders onzekerheid en aanleiding tot geschil te dezen aanzien zouden blijven heerschen.’

De vijfde en laatste vraag der beijersche Regering was: ‘In hoe ver zouden de bedoelde nieuwe leerstukken en de gevolgtrekkingen, die daaruit noodzakelijk voortvloeijen, van invloed zijn op het volksonderrigt in kerk en school en op de populaire leerboeken, cathechismen enz.?’ De faculteit is van oordeel, dat in het onderstelde geval eene verandering der leerboeken onvermijdelijk zou zijn. ‘Indien de vergaderde bisschoppen het nieuwe dogma aannemen, dan zou in de leerboeken op eene voor het volk verstaanbare wijze moeten gezegd worden, dat alle gezag of zekerheid in zaken, die het geloof betreffen, uitsluitend bij den Paus berust, en dat zijne uitspraken onbedriegelijk zijn, onverschillig, of hij die alleen, dan wel in overleg met een grooter of kleiner aantal raadslieden heeft gegeven.’


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)