Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[24 oktober 1867
Van den Rijn (LXXIII)]

24 oktober 1867

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Donderdagsche Haarlemsche Courant, no. 251.

Van den Rijn, 22 October.

Men schrijft uit Frankfort: ‘In eene vergadering van het stedelijk bestuur heeft men zich op nieuw beziggehouden met de scheidingskwestie. De voor die zaak benoemde commissie heeft de hoop te kennen gegeven, dat de Regering ten opzigte van Frankfort dezelfde welwillendheid moge toonen, welke zij in de onderhandelingen met Nassau, Keurhessen en Hannover aan den dag heeft gelegd. Er werd aangevoerd, dat de Neckar- en Wezerspoorwegen het gemeenschappelijk eigendom zijn van den Staat Frankfort en van de stad. Wilde nu de pruissische Regering zelve die spoorwegen administreren, dan behoorde zij de netto-opbrengst aan de stad te verantwoorden, of wel, die banen voor goed overtenemen, tegen eenen prijs, die in verhouding stond tot de opbrengst. De naar Berlijn aftevaardigen commissie zou in dien geest instructien ontvangen. Tot leden dier commissie zijn gekozen de heeren dr Rumpf, dr. E. Passavant en von Rothschild. Of ook leden van den Senaat zich aan de deputatie zullen aansluiten, is nog twijfelachtig.’ Een Mainzer blad maakte de opmerking, dat de gemeenteraad van Frankfort hoogst waarschijnlijk slechts welluidendheidshalve heeft gewezen op de pruissische welwillendheid omtrent de geannexeerde landen, en met die uitdrukking bedoeld heeft, dat de gewezen Souvereinen dier gewesten zoo mild bedacht zijn. ‘Wat toch de nieuwe provincien zelven aangaat (aldus drukt dat orgaan zich uit), wij betwijfelen het zeer, of de ingezetenen zouden instemmen met deze lofzang op Pruissens welwillendheid. De militaire dienst, de Bondsbelasting, de zoogenaamde verbetering in het regtswezen, het wegschenken van domeinen aan de onttroonde Vorsten, - dit alles stemt de bevolking niet zeer gunstig voor de nieuwe orde van zaken, en wij kunnen niet gelooven, dat het den Frankforter gemeenteraad ernst was met het verlangen om even als Nassau, Hessen of Hannover behandeld te worden. Het is waar, dat de gewezen Vrije Stad geen Souverein schadeloos behoeft te stellen; doch indien men daartegen overstelt de betaalde oorlogscontributie, dan zullen waarschijnlijk de nieuwe deelen van het pruissische Rijk elkander weinig te benijden hebben.’

- Uit Fulda wordt berigt, dat de oostenrijksche bisschoppen de groote vergadering in die stad niet zullen komen bijwonen. Als oorzaak hunner afwezigheid wordt opgegeven ‘de Concordaatsstorm, in verband met andere moeijelijkheden, die hen verpligten, in Oostenrijk te blijven, om hunne plaats in den Rijksraad intenemen.’

- Aan het Frankfurter-Journal wordt geschreven, dat het in Sleeswijk liggende stadje Christiansfelde aan Denemarken zou worden afgestaan, en op de klagt, alsof dit eene hemeltergende misdaad zou wezen tegen duitschen burgerzin en duitsche beschaving, antwoordt de Kölnische-Zeitung: ‘Zou men niet meenen, dat hier spraak was van eenen belanrijken zetel der duitsche ontwikkeling, - van een middelpunt onzer beschaving, - van eene stad, die 20,000 of 30,000 zielen omvatte? Welnu, dat Christiansfelde is niet eens eene stad; het is een in 1771 door de deensche Regering gebouwd vlek, 't welk, volgens de laatste opgaven, 693 inwoners telt, die (gelijk uit eene stemming gebleken is) voor twee derden deenschgezind zijn. Reeds sedert twintig jaren wordt de duitsche natie door de dagbladen op deze wijze misleid. Met pauken en trompetten verkondigt men, dat eene deputatie uit Christiansfelde naar den Koning van Pruissen op weg is, om te smeeken, niet te worden verstooten, en niet uitgeworpen te worden in den poel der deensche ellende. Men weet toch, dat in 1864, na den vrede van Weenen, meer Duitschers aan Denemarken zijn afgestaan, dan thans in het bedoelde landstadje wonen, en nooit heeft dit de minste aanleiding tot klagten gegeven. Indien zelfs het zoo onbeduidende Christiansfelde niet mag worden afgestaan, dan zou het beter zijn, het onderhandelen over restitutie van grondgebied aan Denemarken geheel te staken, en ronduit te verklaren, dat Pruissen zich om het Prager-tractaat niet bekommert.’ - In andere bladen wordt geklaagd over de onderdrukking, waaraan in Denemarken de Hernhutters zouden blootstaan; eene beschuldiging, welke (volgens de Kölnische-Zeitung) niet alleen elken grond mist, maar des te belagchelijker en ondankbaarder wordt, indien men bedenkt, dat de Hernhutters juist in Denemarken gastvrij ontvangen en beschermd zijn, toen zij, om geloofsvervolging te ontgaan, de wijk uit Duitschland moesten nemen.


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)