Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[12 mei 1868
Van den Rijn (XXIV)]

12 mei 1868

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Dingsdagsche Haarlemsche Courant, no. 112. (M.M.)

Van den Rijn, 10 Mei.

In de te Weenen verschijnende Neue-Freie-Presse komt een artikel voor, waarin het Tol-parlement de uitdrukking wordt genoemd van een bedorven toestand. ‘De duitsche beweging (aldus laat dat blad zich uit) bood van den beginne af aan, een walgelijk voorbeeld, hoe een krachtig volk zich liet regeren door de jonkerpartij, welke het nationale gevoel der massa misbruikte, om een gewenscht einde te maken aan het conflict over de juiste opvatting der Grondwet. En thans wil de zoogenaamde nationaal-liberale partij, die hare leden heeft moeten aanwerven onder de Gothasche overloopers van 1848 en onder lieden, die ambten en titels bejagen, zich den schijn geven, eenen staatsman als Bismarck voor hare denkbeelden gewonnen te hebben, terwijl zij toch eigenlijk hem slechts als onderdanige dienares ter zijde staat, om, zoodra zijne luim het hem ingeeft, daarvoor met een vriendelijk woord, - of, naar bevind van zaken, met een schop, - te worden beloond. Men kan er zeker van zijn, dat de graaf von Bismarck die heeren slechts gebruikt “om het vuile werk te doen”, en dat hij even weinig sympathie gevoelt voor de wijsheid, die hem eerst begon aantehangen na het succes van Köninggrätz, als vrees voor den overmoed der conservativen, die zich onmisbaar waanden.’ De Kölnische-Zeitung is over deze beschouwing ten hoogste verontwaardigd, en beweert, dat dit artikel met oppervlakkigheid, ja zelfs met verregaande onwetendheid geschreven is. Zonder in verdere beoordeeling te treden van de wijze, waarop de Freie-Presse de waarde en de verhouding der nationaal-liberalen kenschetst, trekt zij partij voor de roeping en het gezag van het Tol-parlement, 't welk, volgens haar, eene vergadering vormt, welker leden volkomen tegen de gevolgen der vrijheid van spreken gewaarborgd zijn, en welke eene behoorlijke wetgevende magt binnen de grenzen harer bevoegdheid uitoefent. Deze twee punten waren namelijk door de Freie-Presse ontkend.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)