Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[15 januari 1869
Van den Rijn (III)]

15 januari 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Vrijdagsche Haarlemsche Courant, no. 13. (M.M.)

In een andere editie is van het onderstaande enkel het eerste zestal alinea's opgenomen.

Van den Rijn, 13 Januarij.

Te Frankfort zijn dezer dagen voor de correctionele regtbank behandeld de aanklagten van het Openbaar Ministerie tegen de Frankfurter-Zeitung en den Stuttgarter-Beobachter, wegens het honen en lasteren van pruissische generaals in de uitoefening hunner ambts-betrekking. Na het aanhooren der acte van beschuldiging, verzocht de verdediger van de beklaagden verlof om getuigen te doen voorkomen en tevens officiële acten te mogen overleggen. Het Openbaar Ministerie zich daartegen verzettende, werd de beslissing, na dupliek van den bedoelden advocaat, tot aanstaanden donderdag uitgesteld.

- Men schrijft uit Malchin: ‘De Landdag van het Groothertogdom Mecklenburg-Schwerin is gesloten. De Regering heeft bewilligd in de tijdelijke verlaging met 50 pc. van de zoogenaamde handelsklassen-belasting, benevens van de belasting op het geslagt en het gemaal in de provinciesteden. Het deficit zal door de overschotten van het vorige jaar gedekt worden. De Groothertog heeft te kennen gegeven, dat het wenschelijk zou zijn, overtegaan tot eene definitive regeling der algemeene hervorming op het stuk der belastingen, dewijl dit, ten gevolgde der door het nieuwe Tolverbond teweeggebragte veranderingen, vooral voor de mindere klassen eene behoefte geworden is. De aanmerkingen der Stenden op de te dien aanzien door de Regering gedane voorslagen zullen door eene te benoemen commissie worden onderzocht.’

- Uit Arolsen wordt geschreven, dat de waldeck-pyrmontsche Landdag weder tot het begin der volgende maand is verdaagd, daar de te behandelen zaken nog niet voldoende zijn toegelicht. Men meent echter, dat gewacht wordt op den uitslag van een voorloopig onderzoek te Berlijn.

- Men verneemt, dat de gewezen beijersche gezant bij den Bondsdag te Frankfort von Riethammer benoemd is tot gevolmagtigd minister van het beijersche Hof te Brussel.

- Door den bankier baron von Oppenheim, te Keulen, is aan den Koning en de Koningin ter gelegenheid van het nieuwjaar een kostbaar geschenk in zilver aangeboden. Het bestaat uit een bijna drie voeten hoog monument op den slag te Königgrätz, en stelt het oogenblik voor, waarop de Koning den Kroonprins met de ridderorde pour le mérite versiert. De figuren worden als kunstvoorbrengselen zeer geroemd, en ook het bijwerk op het voetstuk wordt gezegd van buitengewone kunstwaarde te zijn. Twee daarop voorgestelde adelaars zouden, naar men verzekert, de trekken vertoonen van Hunne Koninklijke Majesteiten.

- Volgens berigten uit Berlijn, zijn nu de militaire verhoudingen van het Noordduitsch-Verbond derwijze geregeld, dat (volgens de uitdrukking van een militair weekblad) slechts een telegram noodig is om een millioen soldaten op de been te brengen. De kern van het leger bestaat uit de pruissische armée, waarmede de vroeger ingedeelde contingenten van de geannexeerde Staten reeds volkomen zijn vereenzelvigd. De bepaald pruissische corpsen bestaan tegenwoordig uit: 1o troepen te velde, 325 bataillons infanterie, waaronder 29 van de garde; 268 eskadrons kavallerie, waaronder 32 van de garde; 11 regimenten artillerie, met 1146 stukken geschut; 12 bataillons pionniers. Het getal dezer krijgslieden bedraagt, buiten de officieren, in ronde cijfers, 410,000 man. De Bonds-contingenten bedragen 53,000 man, verdeeld in 43 bataillons, 36 eskadrons en 1¼ bataillon pionniers. De Bonds-artillerie bedient 126 stukken geschut. Vervolgens heeft men 2o de reservetroepen, waarvan Pruissen 107½ bataillon infanterie, 67 eskadrons kavallerie, 216 stukken geschut en 12 bataillons pionniers levert, en welker manschappen te zamen 128,000 bedragen. De Bonds-contingenten voor de reserve bestaan uit 13 bataillons, 9 eskadrons, te zamen 15,000 man met 24 stukken geschut. Daarna 3o de garnizoens-troepen, Pruissen, 190 bataillons, 14 compagnien jagers, 48 eskadrons kavalerie, enz., te zamen 175,000 man. De Bonds-contingenten in de garnizoenen bedragen 22,000 man. Al deze cijfers te zamen bedragen 803,000 man, behalve de officieren, de trein-soldaten, handwerkslieden en bijzondere geëmplooijeerden. De insmelting zoowel der geannexeerde landen, als van de Bonds-contingenten, vereischte eene geheele verandering in de wijze van ligting en oproeping, vooral wat de landweer aangaat. Men heeft te dien einde de kleine burgerlijke indeelingen met de militaire circonscriptien vereenigd.

- Aan de Kölnische-Zeitung wordt uit Buckeburg geschreven: ‘Dewijl uwe courant indertijd melding heeft gemaakt van de eindelijk tot stand gekomen Grondwet voor het Vorstendom Lippe-Schaumburg, achten wij het niet onbelangrijk, te dien opzigte een en ander medetedeelen, vooral omdat de nieuwsbladen zich sedert eenigen tijd meer dan gewoonlijk met ons landje bezighouden. De Grondwet, die den 17den November des vorigen jaars is aangenomen, was door de bijeengeroepen Volksvertegenwoordiging opgesteld; en men behoort dus aantenemen, dat van die zijde geene aanmerkingen op dat staatsstuk te maken zijn. Daarbij was dan ook (om niet te gewagen van sommige klagten over bijzaken) vooral het financiewezen geregeld op eene wijze, die overal levendig werd toegejuicht, vooral daar dit punt zekere moeijelijkheden opleverde, welke niet te ligt moeten geschat worden. In zoo ver was dus alles wel. Doch zie, daar komt zekere overdreven ijver op nieuw tweespalt zaaijen op den bodem, dien wij nu eens voor al van onkruid gezuiverd waanden. Er heeft zich hier eene patriotische vereeniging gevormd, die zich ten doel schijnt te stellen “plus royaliste que le Roi” te zijn, en welke nu aanleiding geeft tot eene oppositie, waarop wij het regt hadden, niet verdacht te zijn. Hoe betreurenswaardig dit verschijnsel zij, behoort men daaraan toch niet zoo veel gewigt te hechten als sommige dagbladen, die de zaak voorstellen, alsof ons geheele landje in rep en roer was. Te allen tijde en in alle omstandigheden waren er menschen, die de eenvoudigste zaken bemoeijelijkten; en dit wordt vooral het geval, wanneer ongeroepenen zich bemoeijen met politiek.’


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)