Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[25 maart 1867
Van den Rijn (XVII)]

25 maart 1867

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Maandagsche Haarlemsche Courant, no. 72.

's Konings verjaardag: Friedrich Wilhelm Ludwig, sinds 1861 koning van Pruisen als opvolger van zijn krankzinnig geworden broer Friedrich Wilhelm IV, was op 22 maart 1797 te Berlijn geboren en werd dus nu 70 jaar oud.

Königgrätz: toespeling op de beslissende overwinning van Pruisen tegen Oostenrijk, 3 juli 1866.

Van den Rijn, 22 Maart.

Alom wordt heden, ter eere van 's Konings verjaardag, feest gevierd. Klokkengelui, wapperende vlaggen, kanonschoten, paraden, alles verkondigt algemeene deelneming in de plegtigheid van den dag. De straten zijn vol volk, en ieder schijnt zich te beijveren om den indruk uittewisschen, die misschien hier en daar mogt zijn overgebleven van de laauwheid, om niet te zeggen den tegenzin, die zich op 22 Maart des vorigen jaars openbaarde. De Kölnische-Zeitung van heden zegt, dat de Koning van Pruissen thans, na het verbond met de zuidduitsche Staten, feitelijk imperator des duitschen Rijks is, en zij voegt bij dat woord, als vreesde zij, niet overal ten volle begrepen te worden, de vertaling: ‘empereur’.

Heden ochtend te 11½ uur is op de spoorwegbrug het bronzen ruiterstandbeeld van Koning Frederik Wilhelm onthuld. Het is, volgens de in omloop zijnde modellen en photografien, zeer schoon, doch op de Rijnbrug slechts van ééne zijde, van voren namelijk, te zien. Aan weerskanten wordt het gezigt belemmerd door twee torentjes, en van de achterzijde door het ijzeren bruggenverband. Bij de onthulling werden officiële toespraken gehouden, die met gejuich beantwoord zijn.

- De Allgemeine-Zeitung maakt de berekening, dat de debatten over het ontwerp der noordduitsche Constitutie niet vóór de helft of het einde van Mei kunnen afgeloopen zijn. ‘Indien men aanneemt (zegt genoemd blad), dat de Rijksdag wekelijks vier zittingen houdt, en dat er gemiddeld drie artikelen in elke zitting worden behandeld, dan vorderen de 71 paragrafen zes weken: maar in die zes weken valt het paaschfeest in, en de Rijksdag zal zich wel houden aan het oude gebruik, om bij die gelegenheid veertien dagen vacantie te nemen. Bovendien zullen er wel twaalf zittingen, d.i. drie weken, worden besteed aan het behandelen der Hoofdstukken, hetzij ieder op zich zelf, hetzij groepsgewijze. Eindelijk zal er nog tijd verloren gaan met het bijeenvoegen van alle speciale besluiten tot eind-besluiten. Die eind-besluiten zelf moeten nog gedrukt, en gedurende drie dagen in handen der leden zijn, voordat de wettelijke vaststelling kan plaats hebben. ‘De Kölnische-Zeitung zegt, te hopen, dat de zaak iets sneller in haar werk moge gaan, en raadt diensvolgens aan, het amenderen te beperken tot het hoognoodige. De Mainzer-Beobachter antwoordt hierop: Zeker, op die wijze is spoed mogelijk. Of die spoed echter, aldus verkregen, gewenscht is, moge daargelaten worden. De meening onzer Keulsche zuster herinnert ons aan de vlugheid van een schoenmaker, die aannam één paar laarzen te vervaardigen in ééne seconde; maar... zonder zolen, - 't bovenleder zou hij later leveren. ‘O (gaat laatstgenoemd blad voort), wij beweren niet, dat de duitsche eenheid zoo slecht geschoeid uit de werkplaats van den Rijksdag zal te voorschijn komen, als de ongelukkige klanten van dien laarzenmaker; maar dat is een gevolg van de zeer eenvoudige oorzaak, dat die eenheid gelaarsd en gespoord was, vóór (en des noods zonder) den Rijksdag. Alle artikelen, die Pruissen gelieft voortestellen, zijn aangenomen... te Königgrätz. Bismarck moge hebben aangedrongen op spoed, wijl de met de noordduitsche Staten gesloten verbonden op 1o October komen te eindigen, - hij, die op deze Staten den invloed uitoefende, welke tot het sluiten noodig was, zou te zijner tijd, ook zonder de ratificatie van den Rijksdag, wel raad weten, die verdragen te verlengen. En bovendien, van ulto Mei tot primo October, is nog ver: er is tijd genoeg voor amenderen: en, daar de hoofdzaken nu toch eenmaal vaststaan, mag men het sommigen Afgevaardigden niet euvel duiden, dat zij er prijs op stellen, hunnen kleinen naam te verbinden aan eene groote zaak. Dat schijnt reeds een zwak geweest te zijn in Lafontaine's tijd, toen hij de fabel dichtte: de Vlieg en de Reiskoets. Hoe dit zij, de wagen bereikt den bergtop, met of zonder hulp van de gonzende vlieg.’


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)