Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[14 december 1866
Van den Rijn (XXX)]

14 december 1866

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Haarlemsche Courant, no. 295.

Van den Rijn, 11 december.

Men schrijft uit Frankfort: ‘Ofschoon men niet zeggen kan, dat de voorbereiding tot de keuze van een Afgevaardigde voor het noordduitsche Parlement hier hartstogten heeft opgewekt, wordt toch deze aangelegenheid met eenige ernst besproken. Eerst werd de heer von Rothschild genoemd, doch later vestigde men de aandacht op den heer Classen-Kappelmann, van Keulen, die zich eenige aanspraak op de dankbaarheid der Frankforters schijnt verworven te hebben door zijn vlugschrift over de aan onze stad opgelegde oorlogscontributie; welk schrijven hem dan ook, gelijk men weet, eene veroordeeling op den hals heeft gehaald.’

- Te Keulen maakt men reeds nu aanstalten voor de viering van het carnaval. Van zekere zijden wordt gepoogd, het gemeentebestuur te nopen tot het verleenen eener toelage uit de stadskas.

- De Norddeutsche-Zeitung beklaagt zich, dat, van alle Staten, die geheel of gedeeltelijk zullen behooren tot het Noordduitsch-Verbond, alleen Hessen-Darmstadt tot heden toe nalatig gebleven is in het zenden van gemagtigden om deeltenemen aan de conferentien over het ontwerp der Bonds-constitutie. Hoewel nu uit latere berigten blijkt, dat bedoelde mogendheid verklaard heeft, weldra aan hare verpligting te dezen aanzien te zullen voldoen (te elfder ure, voorwaar, want de conferentien zullen den 15den dezer beginnen), schijnt men toch te Berlijn niets minder dan tevreden over den geest, die zich te Darmstadt openbaart. Het eenige blijk van voorbereiding tot den nieuwen toestand is de invoering van de éénjarig-vrijwillige militaire dienst bij het groothertogelijk leger. Overigens schijnt de sympathie voor het Noorden alles behalve welgemeend te zijn. Vol-gens een berigt uit Oberhessen echter, schuilt die tegenzin niet zoo zeer bij de bevolking, als bij de diplomatie. Dat berigt luidt als volgt: ‘Bij de werkzaamheden tot afronding van grenzen, is het voorgekomen, dat men de bevolking der vroeger keurvorstelijke, nu pruissische, gemeente Wolfenborn moest afvragen, of zij Darmstadtsch of Pruissisch zijn wilde? Met algemeene stemmen werd Pruissen gekozen. Ja zelfs verklaarden de bewoners van dat stadje den landraad von Briesen, liever naar America te willen vertrekken, dan onder Hessen te staan.’ - Er zijn nu wederzijdsche commissarissen benoemd geworden om de teruggave te regelen van eenige voorwerpen, toebehoorende aan het Keulsche dom-kapittel, die te Darmstadt waren bewaard. - De bekende democraat Lodewijk Bamberger heeft, uit Parijs, waar hij zich sedert de beroering van 1848 ophoudt, aan zijne Mainzer stadgenooten een openbaren brief geschreven, waarin hij aandringt op aansluiting aan Pruissen. ‘Het handhaven (zegt hij) van de vermeende regten der kleine Souvereinen is het grootste struikelblok, dat der duitsche eenheid in den weg staat. De kleine Staten hebben uitgediend; het Zuidduitsch-Verbond is eene hersenschim. Door en met Pruissen alleen is het mogelijk, Duitschland te verheffen tot den rang, die het in de europesche Statengroep toekomt, en dat is tevens het belang der welbegrepen democratie.’ - Men schrijft uit Mainz: ‘Heden, 8 December, stemden van de 5400 kiesgeregtigden slechts 2418, en dat in weerwil van velerlei pogingen om algemeene deelname optewekken. Reeds vroeg in den ochtend reed een meubel wagen, behangen met reusachtige plakaten, door de stad, om de slapenden te wekken en de flaauwen aantevuren. De politie maakte zich van den wagen meester en plaatste hem in het Carmeliten-klooster. Gisteren verscheen een vlugschrift, waarin werd aangedrongen op aansluiting aan het Noordduitsch-Verbond, en waarin de arbeiders worden vermaand, te stemmen voor de vooruit-gangspartij. Heden avond is de verkiezing afgeloopen. Men verwacht eene meerderheid voor de democratische partij; er is geen denken aan een overwinning van de zwarten.’ - In Rijnhessen zijn weinig kiezers opgekomen, en die weinigen zijn bijna allen afhankelijke ambtenaren van de Regering, welke van haren kant alle pogingen heeft aangewend om de haar ondergeschikte personen naar de stembus te drijven.

- Uit Wiesbaden wordt medegedeeld, dat de laatste attributen van het voormalig nassausch hofmaarschalksambt, in de gedaante van een wagen met mobilair, van daar verzonden zijn; men zegt naar Biberich. - De muziek in de kurzaal werd vroeger uitgevoerd door de kapel van een nassausch regiment. Er is besloten, bij de opening van het aanstaande saizoen, die verrigting optedragen aan pruissische militaire muzikanten.

- Uit het Badensche wordt gemeld, dat op den 2den dezer te Karlsruhe aan eene beroerte is overleden de bekende componist Kalliwoda. - De badensche Kamers hebben 220,000 fl. toegestaan om 19,000 geweren geschikt te maken voor kulas-lading.

- In den brief, waarin de Koning den bisschop van Limburg bedankt voor het door dien prelaat aan zijne diocesanen gerigte schrijven, betreffende de op hen rustende verpligting om de vereeniging met Pruissen van geheeler harte toegedaan te zijn, wordt o.a. de hoop uitgedrukt, ‘dat de, op den zekeren grondslag van Gods onvergankelijk Woord, door den bisschop aan zijne onderhoorigen gegeven herderlijke vermaning goede vruchten dragen zal.’ - Te Essen heeft men proeven genomen met stalen geschut; de uitslag moet, naar men verzekert, zelfs de hoogstgespannen verwachting overtroffen hebben. - De Rijnsche bladen deelen een stuk mede uit de Norddeutsche-Zeitung, waarin deze courant (volgens die bladen, op zeer ‘naïve’ wijze) beweert, dat het amendement-Hoverbeck, strekkende om de ministers v. Bismarck en v. Roon uittesluiten van de dotatie, en wel hierom, omdat men nog zoo kort geleden dien heeren hunne anticonstitutionele zonden te vergeven had gehad, op een geheel valschen grondslag rust, aangezien integendeel de indemniteitswet de fouten der Volksvertegenwoordiging met den mantel der liefde heeft moeten bedekken. ‘Alles wat de ministers tegen den wil der Kamer hebben gedaan (zegt het genoemde blad), heeft zich proefhoudend getoond, en is als zoodanig erkend geworden; alles wat door de Volksvertegenwoordiging tegen die ministers is besloten, is en blijft ter zijde gesteld. De nationale belooning, die nu den ministers is toegekend, zou nimmer verdiend geworden zijn, indien die staatslieden niet het inzigt en de kracht hadden bezeten, zich te verzetten tegen den wil der Kamer.’

- De aan de Americanen ontleende inrigting van spoorweg-afdeelingen bij het leger te velde heeft in den jongsten oorlog zulke goede diensten gedaan, dat zoodanige inrigting voortaan, ook in vredestijd, voor vast aan elk armee-corps zal verbonden zijn.

- De Rijnsche bladen deelen een wets-ontwerp mede van de mecklenburgsche Regering, tot regeling van het schoolwezen op riddergoederen. Volgens dat ontwerp, zal de betaling der leeraars grootendeels geschieden in levensbehoeften en grondgebruik. De Coblenzer-Zeitung maakt, na opgave van het minerval in de gedaante van boonen, rogge, stroo enz., de opmerking: ‘Toch mag men deze belooning niet als te gering beschouwen, wanneer men let op hetgeen de leeraar daarvoor te leveren heeft. Hij moet namelijk bekend zijn met de bijbelsche geschiedenis en den Staats-catechismus; hij moet kunnen spellen, lezen en schrijven; hij moet uit het hoofd en op de lei bewijzen geven van bekwaamheid in de vier hoofdregelen der rekenkunde; eindelijk, hij moet de wijzen kennen der kerkgezangen. Wij betwijfelen het zeer, of de ontwikkeling op de mecklenburger riddergoederen eene schitterende toekomst tegemoetgaat.’

- In een dezer dagen verschenen vlugschrift, waarin de kleinstaatsgezindheid hevig wordt aangetast, komt eene uit officiële bronnen geputte opgave voor van de gelden, die in de vorige eeuw door verschillende duitsche Vorsten zijn ontvangen van Engeland voor het ‘leveren’ van menschen als soldaten in den oorlog met N.-Amerika. Volgens die opgave, is ontvangen door den Vorst van Hessen-Kassel, 2,600,000 p. st.; van Brunswijk, 780,000 p. st.; van Hannover, 448,000 p. st.; van Hanau, 335,150 p. st.; van Anspach, 305,400 p. st.; van Waldeck, 122,670 p. st.; en door nog verschillende andere duitsche Vorsten te zamen 535,400 p. st. Het totaal bedraagt ver over de zestig millioen gulden nederl.


Uit: Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866, (1977)