Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[14 mei 1867
Van den Rijn (XXXI)]

14 mei 1867

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Dinsdagsche Haarlemsche Courant, no. 113.

Van den Rijn, 10 Mei.

De Kölnische-Zeitung bevat een uitvoerig betoog over de noodzakelijkheid om Noord-Sleeswijk weder aan Denemarken aftestaan. Zij klaagt over het uitstellen der verpligting, welke, krachtens het Vde artikel der vredesbepalingen van Praag, op Pruissen rust. ‘Terwijl aan alle andere bepalingen behoorlijk gevolg is gegeven (redeneert zij), heeft men van de pruissische zijde tot nog toe niets gedaan om de bij art. V aangegane verpligtingen te vervullen. Integendeel, de pruissische heerschappij gedraagt zich in Noord-Sleeswijk, alsof zij zich daar bij voortduring zou willen staande houden. Zonder de minste inschikkelijkheid worden daar een tal van maatregelen genomen, die honderden, ja duizenden familien gevoelig benadeelen. Al ware dan ook nu en dan onze Regering, naar de letter der wet, in haar regt, dan schrikt toch de menschelijkheid terug bij het aanschouwen van toestanden als die, welke in Noord-Sleeswijk worden in het leven geroepen. Wij willen slechts één symptoom aanvoeren. Ieder weet, hoe dierbaar de vaderlandsche grond is. Welnu, volksverhuizing, verbanning en vlugt zijn in Noord-Sleeswijk toegenomen in eene mate, welke de duitsche bladen dier provincie doen klagen over doodschheid als in eene woestenij. Het ontbreekt aan handen voor den landbouw, en de grondeigenaren roepen om immigratie uit Duitschland. Maar wij zijn verpligt, onze landgenooten te waarschuwen, daaraan geen gevolg te geven; want, bij het uitbreken van een oorlog, kan Pruissen onmogelijk geheel Sleeswijk bezet houden. Denemarken zou zich natuurlijk aansluiten bij onze vijanden; en wat zou dan het lot wezen van den duitschen landverhuizer? Menschelijkheid en staatkunde schrijven gebiedend voor, gevolg te geven aan het Vde artikel van het Prager-vredes-tractaat. Even als de duitsche bewoners van Holstein, vóór 1864, riepen: ‘Wij willen geene Denen zijn; wij willen Duitschers blijven!’ hebben de Denen van Sleeswijk het regt, uitteroepen: ‘Wij willen geene Duitschers worden; wij willen blijven wat wij zijn: Denen!’

‘Wat voorts de door sommigen aangevoerde uitvlugt aangaat (gaat de Kölnische-Zeitung voort), dat wel is beloofd, de Sleeswijkers te laten stemmen over de staatkundige indeeling van hun land, doch dat daarbij geenszins bepaald is, wanneer zulks geschieden zou, - waarlijk, het aannemen van deze verontschuldiging zou doen wanhopen aan alle politieke eer en goede trouw.’ - Iets verder noemt de Keulsche courant het beweren van de Norddeutsche-Zeitung, dat het nuttig is, de Sleeswijkers eenigen tijd onder pruissische heerschappij te laten, opdat zij later met des te meer oordeel des onderscheids hunne keuze zouden kunnen doen, ‘eene domme huichelarij.’ Ten slotte haalt zij, tegen het gevoelen van hen, die meenen, dat Pruissen het oogenblik van vrije uiting der volkskeuze onbepaald mag verschuiven, de anecdote aan van den officier, die een armen man zijn paard had beloofd, mits deze zich drie slagen met het plat van den sabel liet toedienen; en die, na het geven van den tweeden slag, het toedienen van den derden uitstelde, tot dat dit hem ‘conveniëren’ zou.


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)