Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[9 april 1869
Van den Rijn (XXXIV)]

9 april 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Vrijdagsche Haarlemsche Courant, no. 83. (M.M.)

gelijkvormig model: inzake een nieuw in te voeren geweer had Beieren de keuze tussen het door Pruisen en het Noordduits Verbond ingevoerde type-Dreyse en het door de Neurenberger Werder ontwikkelde type. Voor de implicaties zie Van den Rijn d.d. 5 maart 1869.

Van den Rijn, 7 April.

De Kamer der Afgevaardigden te Munchen heeft, overeenkomstig het voorstel harer commissie, en met 63 tegen 52 stemmen, in plaats van de door de Regering aangevraagde som van 4,765,000 fl. voor militaire aangelegenheden, slechts een crediet van 1,100,000 fl. toegestaan. Het voorstel van een der Afgevaardigden, strekkende om niet meer dan 770,000 fl. te verleenen en de Regering uittenoodigen, zich met het Noordduitsch-Verbond omtrent de keuze van een gelijkvormig model van geweren te verstaan, is verworpen geworden.

- De nieuw-gekozen Afgevaardigde naar het Tol-parlement voor Wurtemberg, de heer Becher, heeft in door hem gehouden verkiezings-redevoeringen eene zaak ter spraak gebragt, die thans, naar men uit Stuttgart meldt, tot eenige gisting in Wurtemberg aanleiding geeft. De administratie der wurtembergsche krijgsmagt heeft namelijk, met het doel om goedkoopere en betere waar te verkrijgen, het leveren van stof voor broeken van militairen, bij wijze van proefneming, aan eene pruissische fabriek opgedragen. Dien ten gevolge maakt de volkspartij in Wurtemberg, volgens een pruissischgezinden berigtgever, veel gedruisch; zij organiseert volksbijeenkomsten, waarin over den ondergang der vaderlandsche nijverheid geklaagd wordt, en de voorstanders van het beschermende handelsstelsel verlangen, dat eene wet zal worden uitgevaardigd, waarbij het aan de administratie van het leger verboden wordt, voortaan hetgeen zij noodig heeft buiten de grenzen van Wurtemberg te bestellen. Men verlangde zelfs, dat eene deputatie onmiddelijk naar den Koning zou gaan om den minister aanteklagen. Een opzettelijke ‘broekenstof-moniteur’ in de kolommen der Beobachter geeft dagelijks berigt van den stand dezer zaak, die, beweert de bedoelde correspondent, reeds eenigermate tot in het bespottelijke wordt opgedreven, ofschoon hier en daar het doel - den haat tegen Pruissen op nieuw aanteblazen - reeds bereikt is geworden.

- Dezer dagen hield de bekende staathuishoudkundige volksman Schultze-Delitsch in het casino-gebouw te Keulen eene voordragt over de ‘maatschappelijke verantwoordelijkheid van de hoogere klassen der maatschappij’. De zaal was vol, en twee uren lang luisterde men met ingespannen aandacht naar het ontwikkelen van des sprekers denkbeelden, waarvan de Kölnische-Zeitung o.a. het volgende mededeelt: ‘De redenaar begon met te wijzen op de eenheid en den solidairen vooruitgang van het menschelijk geslacht; hij toonde aan, hoe steeds elke strijd tusschen de onderscheidene klassen was uitgeloopen op het nadeel van hen, die de oneenigheid hadden uitgelokt, en hoe elk onderdeel der menschelijke maatschappij, 't welk, ten koste van de algemeene welvaart, slechts eigen voordeel bejaagde, zoowel zijnen eigen ondergang, als dien van het algemeen, had bewerkt. De groote zedelijke factoren, waaruit de oplossing der sociale vraagstukken en de vooruitgang der maatschappij bestaan moeten, zijn, volgens den heer Schultze, vrijheid en verantwoordelijkheid. Daaruit volgde, naar de meening des sprekers, de onhoudbaarheid van de stelling, dat de lagere klassen zouden gebaat worden door eene bepaling, dat de Staat zich regtstreeks moet belasten met de zorg voor de minder welvarende individuen. Deze stelling is ook hierom valsch, omdat men door zoodanig ingrijpen de verantwoordelijkheid opheft, en tevens den mensch bij het op zich nemen van de zorg voor zijn bestaan de voldoening ontneemt, die een gevolg is van welgeslaagde eigene werkzaamheid. Zoodanige bescherming leidt zoowel tot zedelijke vernedering, als tot het verlies van maatschappelijk arbeidsvermogen. Het gevolg eener zoo toegepaste algemeene staats-voogdij kan niets anders zijn dan algemeene ellende.’ ‘Doch (aldus betoogde de spreker) evenmin als men de armen en minderbedeelden mag ontheffen van de verantwoordelijkheid voor hun eigen welzijn, behoort zich de meer welvarende klasse geheel vrijtestellen van aansprakelijkheid. Het slaperig wegzinken in genotzucht is zeer gevaarlijk, en er is meer te doen dan alleen van staatswege zorg er voor te dragen, dat aan de lagere klassen gelegenheid worde gegeven om zich te beschaven. De hoogere standen behooren daaraan medetewerken, op straf van gedurig verontrust te worden door socialistische beroering. Het is eene dwaling, te meenen, dat het “roode spook” met goed gevolg kan bestreden worden door militaire magt. De Hemel behoede ons vaderland voor zulk eene bescherming. Wij zien in een naburig Rijk, waartoe zulke denkbeelden leiden, en het is te betwijfelen, of men ten slotte meer vrees behoort te koesteren voor de kwaal, of voor het geneesmiddel, - voor socialismus, of voor militaire geweldenarij. Echte levenswijsheid bestaat in humaniteit. Humaniteit leert ons de meest voordeelige aanwending van kracht en middelen. Hetgeen ieder individu ten dienste van het algemeen verrigt keert met woeker tot hem zelven terug.’ - De heer Schultze knoopte daaraan eenige mededeeligen vast nopens hetgeen door hem zelven ten behoeve der lagere klassen was verrigt (voornamelijk in verband met de door hem opgerigte ‘Zelfhulpbanken’), en spoorde zijne toehoorders aan, ieder in zijnen kring, medetewerken tot eene vreedzame oplossing der geschilpunten van den dag, die dreigen te zullen uitloopen op eene splitsing der maatschappij. Na den afloop der voordragt had in de ‘Gürzenich-zaal’ een feestmaal plaats, waarbij uitbundige hulde werd gebragt aan het menschlievend streven des heeren Schultze-Delitsch.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)