Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[3 oktober 1867
Van den Rijn (LXVI)]

3 oktober 1867

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Donderdagsche Haarlemsche Courant, no. 233.

agnaten: vorstelijke bloedverwanten van vaderszijde.

gedepossedeerd: van hun bezit beroofd.

Van den Rijn, 1 October.

Een correspondent te Berlijn bestrijdt de door den Parijschen Temps geuite meening, dat de berigten aangaande fransche krijgstoerustingen uitstrooisels zouden zijn van het pruissische Kabinet, en beweert, dat de overtuigendste blijken van de waarheid dier geruchten worden gevonden in engelsche, italiaansche en zelfs fransche dagbladen. Zoo bevestigt, onder anderen, de Courrier du Bas-Rhin de vroeger medegedeelde bijzonderheden omtrent het versterken van Straatsburg. Het front dier stad zou (volgens het genoemde orgaan) door werken tusschen Illkirch en Wanzenau gedekt worden; zijnde dit de linie, die in 1814 en 1815 door de geallieerden bezet geweest is. De waarde van Straatsburg als vesting was in de oogen van deskundigen zeer gezonken, en stond ver beneden de tegenwoordige eischen der krijgswetenschap aangeteekend. Eene topografische brigade is belast met het opnemen van een terrein, welks straal uit het vesting-middenpunt 6000 meters bedraagt, en de bewoners der stad zijn herinnerd aan de bepalingen van het jaar 1807 omtrent de wijze, waarop zij zich ten aanzien dier militairen te gedragen hebben. De Courrier verzekert, dat het plan bestaat om vier gedetacheerde forten te bouwen, waardoor Straatsburg als het ware een versterkt kamp zou worden.

- De stemming in het Vorstendom Pyrmont houdt de aandacht van velen bezig. De Kölnische-Zeitung zegt daaromtrent het volgende: ‘Door de gebeurtenissen des vorigen jaars zijn wij slechts gedeeltelijk verlost van het klein-Statendom. Wel zijn de belangrijkste takken van bestuur overgegaan op Pruissen, doch de kleine Staten bestaan nog, al weet men dan niet regt, waartoe. De wensch, om de Vorsten in het bezit te laten hunner duodecimo-souvereiniteit, kan toch niet als eene geldige reden worden aangemerkt. Bijna algemeen verlangt de bevolking eene volkomen vereeniging met Pruissen, vooral, daar de thans voorgewende handhaving der onafhankelijkheid slechts schijn is. Het blijkt evenwel, dat Pruissen op dit oogenblik geen lust heeft, nog meer spijs tot zich te nemen. Het voorstel van den Vorst van Waldeck en Pyrmont, om zijn land aan Pruissen aftestaan, is van de hand gewezen (misschien om de daaraan geknoopte voorwaarden), en slechts eene soort van accessie-tractaat is van dat aanbod het gevolg geweest; welk tractaat nu door den Landdag van het Vorstendom moet worden goedgekeurd. Dit heeft die vergadering echter geweigerd, of althans vier weken uitgesteld, onder voorgeven, dat een tijdperk van acht dagen te kort was om over eene zoo belangrijke zaak een oordeel te vellen. Men verlangt namelijk volledige annexatie, en mistrouwt den als waldecksch minister fungerenden heer Stockhausen, vooral ten aanzien der domeinen-kwestie. Men beweert, dat een geheim artikel bestaat, volgens hetwelk de Vorst zich bereid verklaart, ten allen tijde, op verlangen van Pruissen, zijn land aan die mogendheid aftestaan; waartegen hem het geheele domaniale vermogen, benevens vrijdom van belastingen, zou verzekerd zijn. Ook verhaalt men, dat de oogenblikkelijke inlijving schipbreuk heeft geleden op de tegenwerking der agnaten, die wel toestemden in de annexatie, doch onder beding van zekere voordeelen voor hen zelven. Om daarin niet te bewilligen, vond men den uitweg der voorloopige accessie, tegen welke door de agnaten geprotesteerd is.’ - Op eene andere plaats maakt de Kölnische-Zeitung de opmerking, dat de Regering eene te groote neiging tot grootmoedigheid aan den dag legt ten aanzien van de gedepossedeerde Vorsten. ‘Men weet (aldus drukt zij zich uit), hoe in het vorige jaar de Hertog van Coburg-Gotha, voor onbekende verdiensten, uitgestrekte wouden ten geschenke heeft bekomen, en de voorbeelden van soortgelijke mildheid zijn talrijk. Men heeft den gewezen Vorsten van Nassau, Keurhessen en Hannover enorme geldsommen aangeboden, en de moeijelijke kwestie der domeinen ten hunnen voordeele beslist, zonder te bedenken, dat zij, geene Souvereinen meer zijnde, voortaan geene representatiekosten behoeven te maken, en zij het hun geschonken geld wel eens ten nadeele van Pruissen zouden kunnen aanwenden.’

- Te Frankfort zijn dezer dagen een groot aantal aanzienlijke personen vereenigd geweest, naar aanleiding der te Rumpenheim plaats gehad hebbende ter-aarde-bestelling van den te Kopenhagen overleden Landgraaf Wilhelm, die met vele Vorstenhuizen verwant was. Men merkte de aanwezigheid op van Koning George van Griekenland, van de Prinses van Wales, van de Grootvorstin van Rusland Maria (Dagmar), van de Hertogin van Nassau, van den Groothertog van Mecklenburg-Strelitz, van den Hertog van Cambridge, van den baron van Blixen-Finecke (schoonzoon des overledenen) en anderen. Ook Prins Oscar van Zweden bevindt zich te Frankfort, en onderhandelt met den gewezen Keurvorst van Hessen over het overnemen van het door dezen gehuurde maar niet betrokken huis van den heer Anselm von Rothschild, in de Mainzerstrasse.

- Men schrijft uit Coblenz: ‘Nadat de H. Vader, in eene consistorie-vergadering, onzen wij-bisschop dr. Eberhard tot bisschop van Trier heeft gepreconiseerd, zal, naar wij vernemen, de intronisatie van den hoogwaardigen benoemde in het laatst van October te Trier plaats vinden.’

- Zekere te Mexico overleden en te St. Goar geboren heer Napp heeft, bij testament, eene som van 10,000 th. aan zijne vaderstad vermaakt, onder bepaling, dat de helft dier som moet worden aangewend tot verbetering van het onderwijs.

- Heden neemt in het voormalige Keurvorstendom Hessen en in het Nassausche de pruissische regering regtstreeks een aanvang. Het civiel-commissariaat te Kassel, te Wiesbaden en ook te Frankfort is opgeheven. De zetels van het bestuur zijn gevestigd als volgt: van de provincie Nederhessen, te Kassel; van Oberhessen, te Marburg; van Fulda, te Fulda; van Hanau, te Hanau; van het graafschap Schaumburg, te Rinteln; van de heerlijkheid Schmalkalden, te Schmalkalden. Voorts zullen te Kassel gevestigd zijn: het opper-financiecollegie, de directie der belastingen, de houtvesterij, het bestuur over openbare werken en het dusgenaamde Leenhof (eene commissie tot afdoening of toelichting van feodale kwestien).

- Te Keulen worden dezer dagen concerten gegeven door de muzi-kanten der garde de la gendarmerie, van Parijs. In de oproepingen tot bijwoning derzelve wordt bepaaldelijk gedrukt op de ‘bijzondere welwillendheid van Keizer Napoleon’, die tot het doen van deze kunstreis vergunning heeft verleend. Een Mainzer blad drijft den spot met ‘de manie om aan alles, ook aan de nietigste voorvallen, eene staatkundige beteekenis te willen verbinden. Keizer Napoleon heeft het gevraagde verlof toegestaan (aldus drukt die courant zich uit); wij willen dit gelooven, ofschoon sommigen het in twijfel zouden kunnen trekken, of die magtige Souverein met deze aangelegenheid bemoeijelijkt is geworden; doch welke gevolgtrekkingen wil men daaruit afleiden? Brengen die muzikanten in hunne beerenmutsen de acte van afstand ten eeuwigen dage van alle aanspraken op de Rijngrenzen mede? Zal men, indien eens de fransche begeerlijkheid weder ontwaakte, de bataillons en regimenten kunnen ontwapenen door het voorhouden van een concert-programma? Zal men kunnen zeggen: Toen speelden uwe muzikanten binnen onze wallen, en staande, het pruissische volkslied (gevolgd evenwel door: “Partant pour la Syrie”); ge moogt derhalve thans niet hier uw volkslied alleen komen spelen? Wij meenen dat dergelijk protesteren weinig baten zou. Bovendien achten wij het beneden onze waardigheid, zoo veel gewigt te hechten aan eene luim van Keizer Napoleon. Zouden wij, om iets te noemen, in zak en asch behooren te zitten, indien die Souverein (vreeselijke gedachte!) zijne beerenmutsen verboden had, hunne talenten door de Rijnbewoners, tegen 20 silbergroschen de persoon, te laten toejuichen? Wij vatten de taak der dagbladschrijvers, en tevens der duitsche patriotten, anders op; wij meenen, het volk te moeten wijzen op vooruitgang en ontwikkeling, en niet te mogen medewerken tot het beperken van den gezigteinder zijner politieke begrippen.’

- Men meldt uit Karlsruhe, dat de Koning en de Koningin van Wurtemberg tegen den 1sten October op Mainau verwacht worden. Ook de Kroonprins van Pruissen heeft zich derwaarts begeven, en zal van daar, met Z.M. den Koning naar Hohenzollern, en later met zijne gemalin naar Engeland vertrekken.


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)