Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[18 juli 1868
Ingezonden Stuk van Multatuli in Sneeker Crt.]

18 juli 1868

Ingezonden Stuk van Multatuli in de Sneeker Courant, nr. 58. (Gemeentearchief Sneek; fotokopie M.M.)

Een aflevering van het Deventer Weekblad met deze tekst is niet teruggevonden.

lucus a non lucendo: een woord dat het tegendeel betekent van wat men op etymologische grond verwacht.

Stieltjes: na door de regering eind 1860 als adviseur voor technische zaken naar Java te zijn uitgezonden, speciaal met het oog op de aanleg van spoorwegen, ondervond Thomas Joannes Stieltjes (1819-1878) zó veel tegenwerking dat hij zich in april 1863 tot de Tweede Kamer wendde met het gedocumenteerde advies de door de G.-G. Sloet van de Beele gedane voorstellen als ondeugdelijk te verwerpen. Wegens dit optreden werd Stieltjes in juni '63 door minister Fransen van de Putte niet-eervol ontslagen; na felle protesten in overtuigende brochures werd dit in juni '66 gewijzigd in eervol.

Pictisch: schots; de Picten waren de oorspronkelijke bewoners van Schotland.

Den Heere Redacteur van het Deventer Weekblad [*] Blijkens 't opschrift is dit stukje oorspronkelijk bestemd voor 't Deventer Weekblad. Wij ontvingen evenwel, Woensdag jl., van den geachten inzender een schrijven, waarbij hij ons uitnoodigde om het ook in de kolommen onzer Courant op te nemen.
Terwijl we gaarne aan dat verzoek voldoen, meenen we tevens, - ter nadere toelichting voor de aanleiding tot dit schrijven, - onzen lezers te moeten herinneren: dat wij voor eenigen tijd uit het Dev. Weekbl. overnamen een artikeltje, waarbij werd aangedrongen op herstel voor de rechtmatige grieven van den heer Stieltjes. Wij namen die gelegenheid te baat om met een enkel woord op nieuw in herinnering te brengen: dat er meer verdienstelijke ambtenaren zijn die op recht wachten, en dat het tijd werd daarin te voorzien.
De Redactie van het Dev. Weekbl., onze bedoeling begrijpende, noemde als zoodanig in de eerste plaats den heer Douwes Dekker. In ons protest tegen het schrijven van den insinueerenden Keulschen Nederlander, hebben wij die zinsnede opgenomen. (Zie no. 57.)
(Red.)

In Uw zeer geacht Weekblad van den 8e dezer wordt - in overeenstemming met de flinke Sneeker Courant - op zeer welwillende wijze van mijne persoon melding gemaakt.

Dank zeggende voor de goede bedoeling, die zeker zal gedeeld worden door ieder die regtvaardigheid lief heeft, ben ik evenwel aan de waarheid verpligt, zeker misverstand te bestrijden, dat zich, in weer-wil mijner herhaalde toelichtingen, gedurig op nieuw openbaart, en dat ook - blijkens de vele dagbladen en tijdschriften die zich, buiten mijn toedoen, sedert eenigen tijd in Engeland met mijne zaak bezig houden - naar dat land schijnt overgewaaid.

Om geen misbruik te maken van uwe ruimte, zal ik een paar stellingen zoo kort mogelijk zamenvatten:

1o. Ik ben zeer liberaal, en zou mij dus - vooral, maar niet alleen - wat de Indische zaken aangaat, eerder aan de behouders kunnen aansluiten, dan aan de partij die zich - lucus a non lucendo! - de liberale noemt.

2o. Ik heb de eer den tegenwoordigen zoogenaamd- liberalen minister bijzonder antipathiek gezind te zijn, en verheug mij in de overtuiging dat die stemming wederkeerig is. Erkenning van mijn goed regt is dus van die zijde evenmin te verwachten, als aan mijn kant het aannemen van eenige ondersteuning mogelijk wezen zou.

3o. Vrijwillige arbeid op Java is leugen, èn als feit, èn als staathuishoudkundig systeem. Wie het kultuurstelsel aantast - in spijt van 't letterzifterig wanbegrip des heeren de Waal, ben ik zoo vrij het een stelsel te blijven noemen - wie dat stelsel aantast, is een vijand van den Nederlandschen Staat. Ik neem aan, deze thesis zonneklaar te bewijzen, en zál dit doen, zoodra ik hopen mag het woord te voeren tot regeerders, dien 't inderdaad om waarheid te doen is. Men begrijpt alzoo dat ik thans daarover niets te zeggen heb.

Ten slotte neem ik deze gelegenheid te baat - en de sprong is waarlijk zoo groot niet als-i schijnt - om den bekenden heeren met Pictische relatiën, die in den Scotsman van 11 Juni jl. door een ongenoemde lieten vertellen:

‘dat ik over Indische toestanden onwaarheid heb gezegd;

dat er op Java nooit honger werd geleden;

dat de geringe man daar niet mishandeld wordt;

dat er nooit klagers in de rivier werden geworpen;

dat daar alles in de volmaakste orde is...’

te repliceren, dat ik, zoodra ik me den tijd gun niet naïf te zijn, even goed een piège weet te ontgaan, als lieden die zich van der jeugd af - met of zonder stelsel dan - hebben toegelegd op ‘Combinaetiën’, al had men zich dan ook tot liberaal minister voortgecombineerd.

‘Feiten geven’... in den vreemde, tegen Holland... thans, in de periode der naaldgeweren en annexatiën?... Eilieve, 't oogenblik zou onedel gekozen zijn! Waarlijk, indien 't al gelukt ware mijne scherpzinnigheid te verschalken, mijn hart zou mij gewaarschuwd hebben tegen zoo'n plompen valstrik. Men bedenke dus fijner middelen, om mij, bij de treurige verwikkelingen die voor de deur staan, in mijn vaderland tot een ‘homme impossible’ te maken.

multatuli.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)