Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[17 april 1868
Van den Rijn (XVII)]

17 april 1868

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Vrijdagsche Haarlemsche Courant, no. 91.

Van den Rijn, 15 April.

Uit Thuringen wordt aan de Kölnische-Zeitung geschreven: ‘Het is een verblijdend verschijnsel en verdient met regt algemeene navolging, dat de kleine thuringsche Staten hunne gezanten aan de Hoven te Berlijn en te Dresden, den geheimraad graaf von Beust en den heer von Löwenfels, teruggeroepen hebben, en dat deze geheel overbodige posten zijn ingetrokken. Geene andere betrekkingen hebben inderdaad zoo weinig waarde als de gezantschappen van zulke kleine Staten, en het geld, hetwelk zij kosten, is, in den waren zin des woords, weggeworpen. Niet alleen, dat zulke diplomaten geen nut stichten, maar vele hunner doen juist het tegendeel. Uit verveling, en om zich een schijn te geven van diplomatisch gewigt, hetwelk zij inderdaad in het minst niet bezitten, mengen de vruchtgebruikers van zulke sinecuren zich in allerlei kabalen en kuiperijen, - willen op eigene hand onderhandelingen aanknoopen, en werken alzoo nadeelig op de behartiging der belangen van het Noordduitsch-Verbond als geheel. Niettegenstaande de overbodigheid en de hooge kosten, onderhoudt bijv. het Koningrijk Saksen gezanten te Weenen, te Munchen, te Parijs, te Petersburg enz.; ja, de almanak van Gotha toont aan, dat het Groothertogdom Mecklenburg-Strelitz, hetwelk nog geene 100,000 inwoners telt, te Parijs, te Berlijn en te Weenen zaakwaarnemers bezoldigt. Mogten toch de Landdagen van al de afzonderlijke Staten van het Noordduitsch-Verbond met vereenigde krachten streven naar het doen ophouden van dit dure kinderspel, en al de afzonderlijke gezanten teruggeroepen worden!’

- Het volgende is een correspondentie-artikel uit de zoogenaamde Rheingau: ‘Het ministerie heeft den heer Herzog, geheim-opper-regeringsraad bij het departement van Koophandel en commissaris voor de scheepvaart, uit Berlijn herwaarts gezonden, om de door de bevolking dezer streek tegen de gedeeltelijke droogmaking van den Rijn ingebragte bezwaren te onderzoeken. Hij schijnt evenwel hier gekomen te zijn met het vaste voornemen, om alles wat tegen de droogmaking is aangevoerd, tegentespreken, en heeft dan ook overal voor de beweringen van onze oud-nassausche ingenieurs en hunne verwoestingsplannen partijgetrokken. Van de esthetische zijde der zaak scheen hij geen begrip te hebben, ofschoon toch ook de stoffelijke welvaart van het land daarmede onafscheidelijk verbonden is. Het maakte hier algemeen den indruk, alsof hij slechts gekomen was om den Rheingauërs de onregtmatigheid hunner klagten op dictatorialen toon te bewijzen. Geen enkel woord omtrent eene schikking of omtrent eenigerlei tegemoetkoming kwam over zijne lippen. De geneesheeren hebben hem verklaard, dat onze streek, na het tot stand brengen der rivierwerken in het begin dezer eeuw, die toch slechts kleinigheden waren in vergelijking met het thans geprojecteerde, gedurende 40 jaren na dien tijd zeer sterk bezocht werd door koortsen. De natuurkundigen en oenologen hebben betoogd, dat eene groote vermindering van den waterspiegel voor onzen wijnbouw schadelijke gevolgen hebben moet. Allen verzekerden hem, dat de welvaart dezer streken in alle opzigten bedreigd werd; doch hij wees alle bedenkingen af als dwaasheden, die geene aandacht verdienden, waar het groote belang der nieuwe stoomslepers in het spel was. De opgewondenheid en de vrees zijn grooter dan ooit. Het ministerie van Koophandel moet erkennen, dat de aan hessische zijde begonnen en nog verder geprojecteerde droogmaking van den Rijn reeds zeer aanmerkelijk is, en waarschijnlijk volkomen aan de behoeften der scheepvaart zal voldoen; dat de hessische Regering niet aandringt op het maken van regtlijnige kaden aan onze zijde, noch daarop aandringen kan, en strikt genomen alleen regt hebben zou op het dragen van een gedeelte der gemaakte kosten door Pruissen; dat, indien de Rijn aan de hessische zijde voor ¼, voor ⅓, ja op vele plaatsen zelfs voor de helft wordt vernaauwd, wel is waar, de schoonheid, de welvaart en de gezondheidstoestand daaronder veel zullen lijden, doch dat dan toch de ramp oneindig kleiner wezen zal, dan indien deze barbaarsche verandering aan beide zijden plaats had. De voor de droogmaking bestemde oppervlakte van den Rijn, van Schierstein tot Rudesheim, bedraagt, volgens naauwkeurige geometrische opgaven, 3085 morgen, waarvan 1780 op hessisch, 1305 op pruissisch gebied komen. De lengte van de rivier, tusschen de twee genoemde plaatsen bedraagt slechts ⅜ uur, of 3600 roeden. Overal langs den Rijn hebben zich comités gevormd, die naauwkeurige opgaven verzamelen omtrent de ware beteekenis der nieuwe stoomslepers voor het handelsverkeer; over de zeldzaamheid van ongelukken, of storing in de scheepvaart door verzanding in de Rheingau; over het nuttelooze eener uitdieping van de bedding des Rijns, zoo lang toch de rotsklip in Bingerloch niet kan verwijderd worden, en voorts omtrent de ondoelmatigheid van een groot gedeelte der voorgenomen, met enorme kosten verbonden rivierwerken, en den verderfelijken invloed, dien de vermindering van den waterspiegel op den wijnbouw uitoefenen zal. Hoe weinig begrip het ministerie van Koophandel thans nog van deze rivierwerken heeft, blijkt hieruit, dat al de ingenieurs, die herwaarts komen, onderling van meening verschillen, en vele op dit gebied als bevoegd erkende autoriteiten het geheele verbeteringsplan als onzinnig verwerpen. Ook komt in deze gewigtige aangelegenheid veel voor, waarvan ingenieurs geene kennis hebben.’


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)