Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[14 oktober 1869
Van den Rijn (CII)]

14 oktober 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Donderdagsche Haarlemsche Courant, no. 242. (Stadsbibliotheek Haarlem; fotokopie M.M.)

den persoon des Konings: Ludwig II, geboren 25 augustus 1845, koning van Beieren sinds 1864, was een onevenwichtige, mensenschuwe jongeman, verzot op het bouwen van kastelen, en dwepend met de muziek van Wagner.

Van den Rijn, 12 October

Uit Munchen is aan de Weener Debatte in twee uitvoerige artikelen een overzigt gegeven van den tegenwoordigen toestand in Beijeren. De schrijver vangt aan met eene schets van de verhouding tusschen Beijeren en Noord-Duitschland. Ten gevolge van de invoering der pruissische leger-organisatie en van het tractaat, waarbij ingeval van oorlog het beijersche leger onvoorwaardelijk ter beschikking en onder het opperbevel van Pruissen staat, - ten gevolge van den over-wegenden invloed van Pruissen in het Tol-Parlement, is Beijeren, even als de overige zuidduitsche Staten, in het oog van den schrijver, reeds een vasal van Pruissen geworden. Eene nieuwe schrede op dien weg zou ook het oprigten der zoogenaamde zuidduitsche vesting-commissie zijn, waarbij alleen voor den vorm de invloed van Pruissen is buitengesloten. De president-minister van Beijeren, prins von Hohenlohe, zou, volgens de overtuiging van dien berigtgever, geenszins aarzelen om Beijeren reeds nu geheel te doen opnemen in het Noordduitsch-Verbond - onder voorbehoud van eenige voorregten, niet voor het volk, maar voor de Kroon - indien de magt der overige Staten, die bij den Prager vrede zijn betrokken, daaraan geene hinderpalen in den weg stelde. Prins von Hohenlohe zou op de ondersteuning van twee partijen kunnen rekenen. Ten eerste op die der nationaal-liberale partij, welke in Beijeren de partij van den vooruitgang wordt genoemd. Die partij, hoewel niet sterk door het aantal harer leden, zou evenwel door hare goed aaneengesloten organisatie het zoo ver gebragt hebben, dat zij bijna de helft der zetels in de nu ontbonden Tweede Kamer heeft ingenomen. De andere partij, die den minister in zijne staatkunde ondersteunt, is de zoogenaamde liberale midden-partij, ‘eene onzelfstandige vereeniging van allerlei soorten van ambtenaren’, die vroeger zeer magtig was, maar na de laatste verkiezingen niet meer dan ongeveer 20 leden in de Kamer telde. Daartegenover staan de ultramontaansche en de democratische volks-partij. Deze laatste verlangt wel een federatief vereenigd Duitschland, maar wenscht tevens, dat het volk bij die nieuwe regeling door middel van een Parlement de magt in handen zou hebben, en zij verzet zich tegen den overwegenden invloed van Pruissen. De ultramontanen zijn het in dit laatste opzigt met haar eens, maar hebben, volgens de meening van den berigtgever der Debatte, geen duidelijk programma van hetgeen zij verlangen.

Zij worden in hunne oppositie tegen de pruissischgezindheid der Regering ondersteund door velen, die zich overigens evenmin met de ultramontaansche als met de democratische gevoelens kunnen vereenigen. Elke der vier genoemde partijen beschikt over een min of meer aanzienlijk getal groote dagbladen, terwijl eene menigte kleinere lokale couranten de openbare meening ter plaatse, waar zij in het licht verschijnen, beurtelings trachten te volgen of te leiden. Ten slotte geeft de schijver zijne meening te kennen omtrent den persoon des Konings. ‘De Koning (zegt hij) is niet alleen jong in jaren - hij is thans 23 jaren oud en heeft reeds 5 jaren geregeerd - maar ook jong in al zijn doen en laten... De jonge Vorst bekommert zich zoo weinig mogelijk over regeringszaken, en toont ook niet de minste neiging om zich daarmede vertrouwd te maken of zich een oordeel te vormen over staats-aangelegenheden... In den zomer is hij dikwijls in het geheel niet te vinden; dan volgt hij in de eenzaamheid de luimen zijner fantasie op, houdt zich bezig met het lezen van de uitstekende dichters - Schiller kent hij bijna geheel uit het hoofd - maakt muziek en leert somtijds geheele tooneel-rollen van buiten. Nu en dan houdt hij zich ook met photograferen bezig... Men zal moeten toegeven, dat eene dergelijke wijze van handelen in de tegenwoordige tijdsomstandigheden geheel misplaatst is, en dat de Koning - wat zeker zijne zaak is - niet alleen zijne dynastie in gevaar brengt, maar, zoo als de zaken nu gelegen zijn, ook het volk.’

- De 56 Afgevaardigden der ontbonden Tweede Kamer in Beijeren, die tot de partij van den vooruitgang behooren, hebben een manifest aan hunne kiezers uitgevaardigd, waarin zij verklaren, dat zij al het mogelijke hebben verrigt om de ontbinding te voorkomen. Zij verklaren, dat zij bereid zijn geweest om hunne stemmen uittebrengen op een onzijdigen candidaat voor de betrekking van voorzitter der Kamer, indien de tegenpartij, van hare zijde, daarin ook bewilligde. De ultramontaansche partij had evenwel elke toenadering van de hand gewezen, indien de liberalen niet den ultramontaansche candidaat wilden verkiezen. ‘Nu de ontbinding der Kamer derhalve noodzakelijk is geworden (aldus eindigt het manifest), hebben wij de overtuiging, dat wij, van onze zijde, het uiterste gedaan hebben om het niet zoo ver te laten komen, en wij laden de verantwoordelijkheid op hen, die hardnekkig een persoon stelden boven het belang des lands en daardoor de crisis hebben teweeggebragt.’


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)