Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[16 mei 1867
Van den Rijn (XXXII)]

16 mei 1867

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Donderdagsche Haarlemsche Courant, no. 115.

Koning George: George V, geboren 1819 als enige zoon van koning Ernst August van Hannover, volgde ondanks zijn blindheid zijn vader in 1851 op, voerde een anti-pruisische politiek en koos in de oorlog tussen Pruisen en Oostenrijk de oostenrijkse kant; in juni 1866 werd zijn land door pruisische troepen veroverd en kort daarna ondanks zijn verzet tot provincie van Pruisen verklaard.

Van den Rijn, 14 Mei.

Uit Hannover wordt geschreven, dat Koningin Marie hoogst waarschijnlijk eerlang uitgenoodigd zal worden, den Marienburg te verlaten. Een blad beweert, dat Koning George en zijne omgeving te Hietzing zich veel goeds voorstellen van eene vredebreuk tusschen Frankrijk en Pruissen, en daaraan hoogvliegende plannen vastknoopen. De daaruit voortvloeijende agitatie schijnt niet zonder invloed te blijven op het hofpersoneel van Koningin Marie. Dit vereischt een voortdurend naauwlettend toezigt, onaangenaam zoowel voor de pruissische autoriteit, als lastig voor de betrokkenen. Van vele zijden wordt dan ook verzekerd, dat de Koningin het pijnlijke van haren toestand diep gevoelt, en geenszins dweept met de plannen van haren gemaal. Waarschijnlijk zou de pruissische Regering haar eene weldaad bewijzen, door in een zachten vorm, maar met vastheid, haar te verlossen van den tweestrijd tusschen hare eigene begeerten en de onverzettelijkheid van Koning George.

- In Oost-Friesland openbaart zich de begeerte, niet langer tot Westfalen te behooren, doch eene afzonderlijke regerings-afdeeling uittemaken. Te Aurich is men bezig, in dien zin eene petitie optemaken.

- In het Thuringsche schijnt de runderpest zich uittebreiden. Van regeringswege worden de gebruikelijke voorzorgs- en afsluitingsmaatregelen genomen. De mogelijkheid, dat deze plaag in hevigheid zou kunnen toenemen, drukt zwaar op de gemoederen, dewijl (gelijk een blad uit die streek verzekert) geheel Thuringen sedert eenigen tijd gebukt gaat onder zeer ongunstige omstandigheden. Er schijnt daar een bijna volkomen stilstand te heerschen in de industrie en in andere takken van bedrijf. Door sommigen wordt dit beschouwd als een gevolg van het particularismus, en wordt annexatie aan Pruissen als redmiddel voorgesteld.

- Uit Arolzen, de hoofdplaats van het Vorstendom Waldeck, wordt geschreven, dat niet (zoo als vroeger verzekerd werd) de Vorst, doch zijn geheimraad von Stockhausen in den laatsten tijd herhaaldelijk reizen naar Berlijn gemaakt heeft; welke reizen in verband worden gebragt met een door sommigen beweerd voornemen om het Vorstendom Waldeck aan Pruissen aftestaan. Men zegt, dat ook de luit.- kolonel von Uechtritz te dezer zake naar Berlijn gereisd is, ten einde aldaar de vereischte inlichtingen te geven nopens de militaire aangelegenheden van het Vorstendom.

- Volgens de Kölnische-Zeitung, heeft de Senaat der vrije stad Bremen aan de Vertegenwoordigers der burgerij mededeeling gedaan van het aannemen der Bonds-constitutie door den Noord-duitschen Rijksdag; waarop, voor zoo ver Bremen aangaat, de toestemming der burgerij gevraagd wordt. De Senaat brengt voorts, - na te hebben doen opmerken, dat het verleenen dezer goedkeuring aan geen twijfel onderhevig wezen kon, - de vraag ter tafel, of de aldus geschapen nieuwe toestand welligt eenige veranderingen noodzakelijk zal maken in de Grondwet van Bremen? - Een Mainzer-blad, dat berigt uit de Keulsche courant overnemende, vraagt, of dat voorbeeld van de stad Bremen niet ook andere Regeringen, en in de eerste plaats de pruissische, moest opwekken tot het aanwenden eener poging om de Lands-grondwet meer in overeenstemming te brengen met de Bonds-constitutie? ‘Zoo als de zaken thans staan (zegt dat blad), zijn conflicten onvermijdelijk, en graaf Bismarck zelf zal, ondanks zijne onvergelijkelijke bekwaamheid, weldra moeite hebben om met juistheid zijne verpligtingen als pruissisch Premier en als kanselier van den Bondsraad uit elkander te houden. Wij behooren tot degenen, die gelooven, dat overdaad van wetten soms even schadelijk werken kan als wetteloosheid. Het eene baart wanorde, het andere verwarring, en het onderscheid tusschen deze beide toestanden is niet zeer groot.’

- Uit Darmstadt wordt geschreven, dat de Tweede Kamer heeft toegestemd in het sluiten eener leening van 1.900,000 fl. tot dekking van de aan Pruissen verschuldigde oorlogs-contributie.

- Eene commissie uit de hessische Volksvertegenwoordiging heeft, met 27 stemmen tegen 18, besloten, den Groothertog te verzoeken, genoegen te nemen met eene vermindering zijner inkomsten, en in elk geval afstand te doen van de in 1855 toegestane verhooging van 50,000 fl.

- Men meldt uit Karlsruhe: ‘Het verdrag tusschen Pruissen, als vertegenwoordiger van het Noordduitsch Verbond, en de zuidduitsche Staten, wegens het invoeren eener gelijkvormige belasting op het zout, is geteekend. Te beginnen met 1 Januarij 1868 wordt het in de meeste Staten bestaande zoutmonopolie afgeschaft. Ter vervanging wordt, bij invoer, aan de algemeene grens eene belasting van 2 th. per centenaar, en een gelijk bedrag van de productie geheven.’

- In de Volksvertegenwoordiging van Saksen-Weimar, is het ontwerp der Bonds-constitutie ter tafel gebragt. De definitieve stemming is, naar de bepalingen der weimarsche Grondwet, acht dagen uitgesteld. Vervolgens zijn de financien van het Groothertogdom behandeld, welke, naar het beweren van den minister, geenszins in zulk een ongunstigen toestand verkeerden als door sommigen was berekend. Er zullen, van den 1sten October 1867 af (d.i. van het oogenblik, waarop het Noordduitsch-Verbond in volle werking treedt) tot op ulto. December 1868, voor Weimars aandeel in Bonds-uitgaven noodig zijn 655,387 th. Daarvan is eene som van 583,537 th. bestemd voor militaire uitgaven. Van de totale uitgaaf behooren echter als vervallen beschouwd te worden 22,139 th. aan pensioenen, die voortaan uit de Bondskas zullen betaald worden, en 250,000 th. voor militaire uitgaven, welke insgelijks komen te vervallen; zoodat de geheele uitgaaf ten behoeve van het Verbond op ruim 380,000 th. zou neêrkomen. Buitengewone belasting zou daartoe niet noodig zijn. De minister geloofde, langs den gewonen weg de middelen te zullen kunnen vinden om aan de verpligtingen van Weimar jegens het Verbond te voldoen.


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)