Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[11 juni 1869
Van den Rijn (LVIII)]

11 juni 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Vrijdagsche Haarlemsche Courant. no. 135. (M.M.)

Van den Rijn, 8 Junij.

Volgens berigten uit Mainz, beklaagt men zich in die stad over gebrek aan levendigheid in handel en industrie. De onlangs uitgevaardigde bepalingen, volgens welke eenige meerdere vrijheid is verleend tot het bouwen van huizen binnen den zoogenaamden vesting-rayon, wordt door sommige bladen voorgesteld als een maatregel, die thans minder nuttig is dan hij zou geweest zijn, indien men daartoe vele jaren geleden was overgegaan, dewijl de gebeurtenissen van 1866 de welvaart der stad onherstelbaar zouden gestremd hebben. Over het geheel schijnt men op den duur weinig ingenomen te zijn met de pruissische troepen, die zich in gedrag en omgang ongunstig van de oostenrijksche onderscheiden. Drie oostenrijksche officieren, die dezer dagen de stad bezochten, zijn op publieke plaatsen met zeker overdreven vertoon van hartelijkheid ontvangen, en wel op eene wijze, die sommige pruissische officieren daarin eene beleediging deed zien; hetgeen tot eenige onaangenaamheden heeft aanleiding gegeven.

- De Kölnische-Zeitung deelt een door haar van den gewezen minister des Keizers van Mexico, den heer Sanchez Navarro, ontvangen brief mede, waarin die heer zich beklaagt over de wijze, waarop de genoemde courant (in navolging der Berliner-Gerichtszeitung) zich heeft uitgelaten over een geschil tusschen dien gewezen mexicaanschen staatsdienaar en den gewezen pruissischen gezant te Mexico, den heer Magnus. Deze laatste namelijk had van den heer Navarro eene som van 10.000 pejos (ongeveer 24.000 gld. nederl.) ontvangen, om ten behoeve van Keizer Maximiliaan te gebruiken. Daar de heer Magnus deze som evenwel niet aan den Keizer had ter hand gesteld, en evenmin geschikte gelegenheid vond om haar in het belang zijner zaak aantewenden, moet (volgens de bewering van den heer Navarro) de teruggaaf daarvan aan hem zelven, als eigenaar van het geld, plaats hebben. De heer Magnus echter oordeelde, dat bedoeld bedrag den Keizer toebehoorde en, na diens dood, aan de erfgenamen van den ongelukkigen Vorst moest worden ter hand gesteld; hetgeen dan ook door hem gedaan werd. Daar nu de gewezen mexicaansche minister blijft beweren, dat die som zijn bijzonder eigendom was, heeft hij den heer Magnus voor de regtbank te Berlijn gedagvaard. In zijnen brief aan de Kölnische-Zeitung verzekert hij, de bewijzen te kunnen leveren, dat de bedoelde gelden wel degelijk uit zijn bijzonder vermogen (dat later verbeurdverklaard is) waren voorgeschoten.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)