Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[3 juni 1869
Van den Rijn (LIII)]

3 juni 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Donderdagsche Haarlemsche Courant, no. 128. (M.M.)

Van den Rijn, 31 Mei.

Verschillende beijersche nieuwsbladen hebben dezer dagen gewag gemaakt van eene toespraak, welke de bisschop van Regensburg, met het oog op de verkiezingen en voor dat deze plaats grepen, tot eenige staats-ambtenaren, die hem te Schwandorf werden voorgesteld, zou gehouden hebben. Volgens de bedoelde couranten, zou de bisschop o.a. hebben gezegd: ‘Wij ultramontanen, wij reactionnairen, zoo als men ons noemt, kunnen niet toegeven. De strijdvragen kunnen slechts door oorlog en door revolutie opgelost worden. Eene vreedzame schikking is niet meer mogelijk; wanneer men met bebloede hoofden tegenover elkander staat, zal men tot God wederkeeren. Wie maakt de wereldlijke wetten? Wij komen die slechts na, omdat het gezag achter ons staat, hetwelk ons dwingt. De wezenlijke wetten komen alleen van God; zelfs de Vorsten zijn Vorsten bij de gratie Gods, en als zij dat niet meer zijn willen, dan ben ik de eerste, die de Troonen omverwerp.’ - Katholieke organen hebben daartegen aangevoerd, dat de bisschop onmogelijk aldus gesproken kan hebben. Zij beweerden, dat de Hooge Regering, op deze vermeende toespraak opmerkzaam gemaakt, den ambtenaar van het Openbaar Ministerie te Regensburg heeft gelast, een onderzoek intestellen, en dat deze, na aan dien last voldaan te hebben, verklaard heeft, dat er geenerlei grond aanwezig was om den bisschop te vervolgen. - Intusschen heeft die ambtenaar in een der te Regensburg verschijnende bladen een brief doen plaatsen, waarin hij wel erkent, dat de bisschop niet vervolgd zal worden, doch alleen omdat de toespraak niet in het openbaar, maar binnen de pastorij is uitgesproken. Hij verklaart voorts, dat hij zelf te Schwandorf is geweest, en dat personen, aan wier opregtheid niet getwijfeld mag worden, hem verzekerd hebben, dat de bisschop werkelijk tot hen heeft gezegd: ‘Aan den treurigen toestand der Kerk kan alleen door middel van een oorlog of eener revolutie een einde gemaakt worden. De Kerk erkent geene wereldlijke wetten en komt de zoodanige alleen na, omdat zij daartoe gedwongen wordt en in het tegenovergestelde geval gestraft zou worden. De Kerk erkent alleen Goddelijke wetten, en als de Koning ophield, een Koning bij de gratie Gods te zijn, dan zou hij (de bisschop) de eerste zijn, die den Troon omverwierp.’ - De katholieke Volksbote blijft evenwel staande houden, dat de bisschop zich niet aan zulk eene oproerige taal heeft schuldig gemaakt. Zij beweert, dat eene eigenlijk gezegde toespraak te Schwandorf niet gehouden is, maar dat de prelaat met de aan hem voorgestelde personen een gesprek heeft gevoerd, in den loop waarvan hij zich ongeveer op de volgende wijze zou hebben uitgelaten: ‘De staat der zaken op deze wereld is zeer betreurenswaardig en zoo verward, dat de een den ander naauwelijks meer verstaat, en dat men in de toekomst niets anders ziet dan oorlog en revolutie. Men wil niet langer aan de erfzonde gelooven, en daarom gelooft men ook niet meer aan den Verlosser. En desniettemin is het Christendom, het geloof aan God en aan Zijne geboden de grondslag van alle maatschappelijke orde. Dat geloof moet den geheelen mensch en alle menschen doordringen, al hunne handelingen besturen, - dengene, die de wetten maakt, niet minder dan degenen, die de weten nakomen. Hoe worden echter heden ten dage de wetten gemaakt? Alle wetten ontvangen hare ver-bindende kracht alleen van God, en zonder het geloof aan God en aan de eeuwigheid zal men aan de wetten alleen gehoorzamen, als men door geweld daartoe gedwongen wordt. Ook de Troonen der Vorsten vinden hunnen steun alleen in de godsdienst, in het geloof aan God, - daarom heeten de Vorsten ook Vorsten “bij de gratie Gods.” Zonder dat geloof zijn zij verloren, worden de Troonen omvergeworpen.’ Dit is, volgens de Volksbote, de zin van hetgeen de bisschop heeft gezegd, en de vrijzinnige bladen hebben daaraan eene averegtsche beteekenis gegeven, ten einde hunne oogmerken bij de verkiezingen te bevorderen.

De bisschop zelf heeft in de Regensburger Anzeiger ten plegtigste geprotesteerd tegen de ‘ongehoorde handelwijze’, dat men hem - ‘een katholieken bisschop, aan wiens getrouwheid aan geloof en eed nooit eene schaduw van twijfel gekleefd heeft,’ - eene dwaalleer in den mond heeft gelegd, die hij verklaart, met de geheele Katholieke Kerk te verwerpen, en dat men de laatste hem toegeschreven zinsnede in een vorm heeft gegoten, die aanleiding kan geven om zijne trouw jegens den Koning te verdenken.

Dat aan de toespraak of vermeende toespraak van den bisschop van Regensburg van eene liberale zijde gebruik is gemaakt om tegen de clericalen te velde te trekken, blijkt uit een opstel, hetwelk door de meeste der vrijzinnige couranten openbaar is gemaakt, en, naar het schijnt, ook als een vliegend blaadje verspreid is geworden. Dat artikel luidt als volgt: ‘Het vaderland, de Troon des Konings zijn in gevaar. Het is de pligt van den Monarch zelven, van de ministers, van de burgers, om toetezien, dat de maatschappij geene schade lijde. De zachtmoedige zin en de verzoeningsgezindheid van den Souverein zullen plaats maken voor veerkracht, die voor zijn goed, maar in gevaar gebragt regt moedig in het strijdperk treedt. Het gebrek aan eenheid, aan een duidelijk geopenbaarden, krachtigen wil in ons ministerie, tot dus ver eene fout, mag niet voortduren en daardoor eene misdaad jegens den Staat worden; het moet wijken voor eene onvervaarde, ijzeren veerkracht, ten einde Beijeren van den afgrond des verderfs te verwijderen. De burgers, de duitsche patriotten in Beijeren moeten de handen ineenslaan, ten einde de Constitutie, de wetten en de zelfstandigheid van den Staat en van den Troon tegen het juk der clericalen te beschermen, ten einde de beschaving, den vooruitgang en de vrijheid tegen clericale barbaarschheid te behoe-den. De Souverein, het ministerie en de burgers zullen de overtuiging hebben, dat alleen eene vaste aaneensluiting van Duitschland hen van de ultramontaansche anarchie en zamenzwering kan redden. “Landgraaf! word hardvochtig!” roepen wij ten slotte de staats-regering toe. De broeinesten der clericale revolutie, van waar uit het geloof geschandvlekt wordt om oproer en regeringloosheid te prediken, moeten gesloten worden; den man moet het zwijgen opgelegd worden, die zich te Schwandorf als den beslissenden heer over goddelijke en wereldlijke wetten heeft opgeworpen; doet de staats-regering dit niet, toont hij zich niet opgewassen tegen de grootsche taak, die op haar rust, dan, zoo vrezen wij, zal de clericale heerschzucht het nog zoo ver brengen, dat bloed, lijken en verwoesting het land bedekken, en dat de heerschappij van den vreemdeling aan de hand der priesters haren intogt houdt in ons arm, verraden Beijeren. Landgraaf! word hardvochtig!’


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)