Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[12 november 1867
Van den Rijn (LXXVII)]

12 november 1867

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Dingsdagsche Haarlemsche Courant, no. 267.

Van den Rijn, 10 November.

Men schrijft uit Frankfort: ‘De Kamer van Koophandel alhier heeft, naar aanleiding der thans ingevoerde nieuwe regeling van het postwezen, volgens welke op zon- en feestdagen slechts éénmaal brieven worden besteld, besloten, hare bedenkingen tegen dezen maatregel kenbaar te maken, dewijl men daarin eene belemmering van den loop der zaken meent te zien. Men zegt, dat vele handelshuizen voornemens zijn, bij wijze van protest tegen dezen nieuwen maatregel, op zondag hunne kantoren te sluiten. - In weerwil der vermaningen van de Regering, om spoed te maken met het verkiezen der leden van het gemeentebestuur, heeft, zegt men, de daartoe benoemde commissie uit de stedelijke afgevaardigden te dier zake nog niets verrigt. Men schijnt belemmerd te zijn in de keus van geschikte personen. - Er heeft zich eene Vereeniging gevormd, die zich tot taak stelt het bevorderen van bouw-ondernemingen, en welke tevens eene soort van vreemdelingen-bureau wil oprigten, om de vestiging binnen onze stad gemakkelijk te maken. Tevens zou die Vereeniging trachten, eene vermindering van de hôtel-prijzen te bewerken.’ - Een Mainzer blad, de bovenstaande berigten uit Frankfort besprekende, meent, zich ongunstig over dergelijke pogingen te moeten uitlaten, omdat de inspanning, om Frankfort op die wijze te doen bloeijen, kunstmatig en onnoodig schijnt. ‘Of de stad zal zich kunnen staande houden zonder zulke middelen (beweert die courant), òf zij zal, in weerwil dier opgedrongen bescherming, achteruitgaan, en in beide gevallen gelooven wij, dat de natuurlijke loop der zaken de beste is. Indien Frankfort zich na de annexatie niet in dezelfde mate als andere plaatsen ontwikkelt (en wij zien geene enkele reden, waarom dit het geval wezen zou), dan kan men verzekerd zijn, dat de zich zoo vaderstadlievend noemende burgers daarvan zelven de schuld dragen. Het is in zekere kringen (en vooral in de dusgenoemde haute-finance) mode geworden om klaagliederen aanteheffen, alsof een nieuwe Titus over een nieuw Jeruzalem had gezegevierd. De tekst “ach en wee” is gemakkelijk te behandelen. De vraag blijft echter, of zulke jammerkreten van toe-passing zijn, en of zij niet, in stede van sympathie voor Frankfort, eene soort van afkeer inboezemen van de Frankforters, die ten koste der waarheid belangwekkend willen schijnen. Wij herinneren ons, hoe de directie van den Dierentuin, kort na de inlijving, al de vleeschetende dieren aan de Zoölogische Societeit te Hamburg verkocht, alsof het voeden dier gasten onmogelijk was geworden onder pruissisch bestuur! Zoo ver wij weten, is het vleesch niet duurder dan vóór de inlijving, en wij gelooven ook niet, dat het getal contribuerende leden van den Dierentuin verminderd is. Waartoe dient dus zulk comediespel? Welke kan de bedoeling zijn van zulke kinderachtige manifestatien? Meent men, dat v. Bismarck het gedane ongedaan maken zal, om aan Frankfort zijn tijgers en leeuwen terugtegeven? En nu die nieuwe pogingen! Lager prijzen in hôtels zijn ook elders behoefte, en zullen wel, langs den natuurlijken weg, door concurrentie worden teweeggebracht. Het lokken van vreemdelingen door commissien ad hoc, noemen wij eene potsierlijke zaak, en wij begrijpen niet regt, hoe die commissie het zal aanleggen om iemand tot blijven te bewegen, die anders zou vertrokken zijn. Zal men hem vrijen toegang geven tot den Dierentuin, om hem daar optewekken tot medelijden bij het aanschouwen der ledige hokken? Zeer uitlokkend is dit niet. Of zullen vreemdelingen kosteloos worden opgenomen in de clubs, waar men de wonderen van den verleden tijd bezingt, en de alleenzaligmakende genietingen van het Vrijstadswezen? Het wordt tijd, dat de Frankforters, indien het woord Pruissen hun al te onaangenaam klinkt, Duitschers worden, en dat zij zich eindelijk in opregtheid aansluiten aan het groote geheel, dat wel huns ondanks, maar niettemin ook in hun belang, is tot stand gebragt.’

- Men schrijft uit Berlijn: ‘Nadat de opmerking gemaakt is, dat vele collecteuren van buitenlandsche loterijen, loten te koop aanbieden, heeft de Regering bekend gemaakt, dat de bepaling in art. 33 der noordduitsche Bonds-constitutie, volgens welke het vrij invoeren en verkoopen, in alle duitsche landen, van uit eenigen anderen duitschen Staat afkomstige voorwerpen wordt toegestaan, geenszins opheft het bestaande verbod tegen het venten van loten in vreemde loterijen. Daartegen blijven de oude strafbepalingen ten volle van toepassing. - Aan de thans in het pruissische leger ingelijfde nietpruissische officieren wordt de gelegenheid gegeven, zich, in het belang van hunne verdere loopbaan, praktisch te oefenen en zich met de eigenaardigheden van de pruissische militaire dienst gemeenzaam te maken, en zulks vóór het bijeenbrengen van de recruten der laatste ligting. In de jongste aflevering van het Militär-Wochenblatt wordt daaromtrent opgemerkt, dat het plaatsen van zoo vele nietpruissische officieren herinnert aan den toestand, die bij het sluiten van den vrede na den Tweeden Silezischen oorlog plaats vond. ‘Destijds toch (zegt het Wochenblatt) was de groote Koning, met het oog op de noodzakelijkheid, om zijn leger voor latere krijgsbedrijven voortebereiden, er op bedacht, zich van bekwame officieren te voorzien, onverschillig van welken landaard. Op de slagvelden van den Zevenjarigen-Oorlog hebben zij gestreden voor Pruissens roem, en hebben zij het vertrouwen des Konings op de roemrijkste wijze geregtvaardigd. Wij hebben voorzeker niets minder te verwachten van de nieuwe kameraden, die als Duitschers zich gewis aangevuurd zullen gevoelen tot het brengen van offers aan Koning en vaderland. Binnen korten tijd zal het uit gedeeltelijk nieuwe bestanddeelen gevormde officierscorps een volkomen ineensluitend geheel vertoonen, doordrongen van den ouden echt-pruissischen oorlogsgeest, en ten elken stond bereid, gehoor te geven aan den krijgsroep des Konings.’ - Men verneemt, dat het port voor brieven in de stad Berlijn, met 1o Januarij eerstkomende, zal verlaagd worden tot vier penningen (twee cents ned.) - De gevangenissen te Berlijn zijn zóó vol, dat men de wegens kleine overtredingen aangeklaagde personen, en de tot korte gevangenisstraf veroordeelden (dooréén-genomen 250 individuen) bij wijze van uitbesteding zal moeten doen bewaren en verplegen.

- In Baden heeft de minister van Oorlog, antwoordende op eene interpellatie van den Afgevaardigde Eckart, verklaard, dat de Regering nooit tot beginsel had aangenomen, om aan tot officier bevorderde onder-officieren de plaatsing bij den staf te ontzeggen. De minister verzekerde, dat bij het badensche leger ieder, naar de maat zijner bekwaamheden, tot de hoogste rangen kon opklimmen, zonder eenige beperking, hetzij wegens burgerlijke afkomst, hetzij om de wijze, waarop men zijne militaire loopbaan aangevangen was.


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)