Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[19 februari 1868
Van den Rijn (XII)]

19 februari 1868

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Woensdagsche Haarlemsche Courant, no. 43.

Van den Rijn, 17 Februarij.

De Kölnische-Zeitung ontwikkelt de meening, dat uit de debatten omtrent de dotatie van Koning George, in verband met zekere gisting, die in den schoot der verschillende staatspartijen schijnt te heerschen, eene ontwikkeling zal voortvloeijen, die gunstig werken zal op de meer naauwkeurige afscheiding der onderscheidene rigtingen. Met geringschatting der conservativen en van het ‘kleine hoopje nieuwe oud-liberalen’ (dat wil zeggen: zij, die zich door het goed gevolg van den oorlog niet hebben laten bewegen tot het schenken van ondersteuning aan de Regering) beweert genoemde courant, dat het thans voor de nationaal-liberalen tijd is, zich te verstaan omtrent het te volgen politiek programma dier partij, welke, wel is waar, in sommige hoofdzaken een gesloten geheel vormt, doch zeer dikwijls blijken geeft van zeker gebrek aan eenheid, hetwelk nadeelig werkt op haren invloed. Dit zou dan ook duidelijk gebleken zijn uit de debatten en stemmingen over de dotatien aan de onttroonde Vorsten, en over de zoogenaamde provinciale-fonds van Hannover. ‘Indien de nationaal-liberalen (zegt de K.-Z.) zich bij voortduring het gewigt eener partij willen verzekeren, is het noodzakelijk, eens vooral uittemaken, welke gedragslijn behoort gevolgd te worden. Hoe hartelijk ontvingen wij de zoogenaamde nationaal-gezinden uit de geannexeerde landen in onze gelederen, en wel in de hoop, daarin strijdgenooten te zullen vinden tegen hen, die de pruissischgezindheid wilden vernederen tot particularismus!’ Daartegen moet gestreden worden, gaat het Keulsche blad voort, en het haalt o.a. de woorden aan van den heer Waldeck, toen deze Afgevaardigde vroeg, hoe men het kon verantwoorden, dat het ‘oud-pruissische’ Oost-Friesland, een gedeelte van Munsterland, en de stad Lingen niet tot Westfalen behoorden? Op de wijze, waarop Hannover thans georganiseerd was, kon die provincie (vooral met het oog op de aan-staande vereeniging van Hannover met Brunswijk) onmogelijk blijven bestaan. Ten slotte betoogt het blad, dat de voortdurende afzonderlijke administratie van het hannoversche provinciale-fonds een hinderpaal geweest zou zijn tegen de volkomen ineensmelting van Hannover met de andere deelen der Monarchie.

- Uit nadere bijzonderheden omtrent het voorgevallene met het schip Leibnitz blijkt, dat van de 544 landverhuizers, welke aan boord van dien bodem uit Hamburg naar Nieuw-York vertrokken zijn, met het oogmerk om zich in de Staten Illinois en Wisconsin te vestigen, de meesten uit Mecklenburg afkomstig waren. Een der Rhijnsche bladen laat zich over deze veel geruchtmakende zaak op de volgende wijze uit: ‘Wel eischt het de grootste omzigtigheid, een oordeel uittespreken over de oorzaken, die zulke vreeselijke gevolgen hebben teweeggebragt, en niemand zal ligtvaardig den last der verantwoordelijkheid durven laden op de betrokken personen, die geroepen schenen, dergelijke rampen te voorkomen. Na evenwel kennis genomen te hebben van de rapporten, door de twee landverhuizings-commissarissen te Nieuw-York uitgebragt, zal een voorloopig oordeel over deze zaak wel geoorloofd zijn. Het is niet overbodig, de opmerking te maken, dat de bedoelde commissarissen (die bovendien in hunne taak zijn bijgestaan door drie duitsche geneesheeren) hunne betrekking alleen eershalve bekleeden, zonder daarvoor eene bezoldiging te trekken. Er bestaan derhalve alle waarborgen voor de onpartijdigheid en waarheidsliefde dier heeren. De feiten zijn bekend, en wij meenen daarom, dat slechts één weg openstaat ter gedeeltelijke boetedoening. De vermogende reedersfirma Sloman, te Hamburg, behoort te trachten, door milde ondersteuning van de nagebleven weduwen en weezen, die arme verlatenen schadeloos te stellen, voor zoo ver schadeloosstelling mogelijk is. De landverhuizingscommissarissen te Nieuw-York betreuren het, dat de wetten der Ver. Staten geene middelen aan de hand doen om zulke voorvallen te voorkomen, of de schuldigen te straffen. Zij hebben voorgeslagen, eene petitie aan het Congres te rigten, waarin verzocht wordt, maatregelen te nemen, ten opzigte van de verpligtingen der reeders omtrent landverhuizers. Ook het bestuur der Duitsche Vereeniging te Nieuw-York heeft zich deze zaak aangetrokken, en o.a. besloten, alle duitsche emigranten te waarschuwen voor de firma's Sloman, te Hamburg, en A. Strausz & Cie., te Ant-werpen, de eigenaren van het schip Giuseppe Baccarcich, waarmede in het vorige jaar eene soortgelijke ondervinding is opgedaan. Wij vragen, of thans ook in Duitschland iets geschieden zal om de pogingen onzer welgezinde landslieden in America te ondersteunen? Er is indertijd eene waarschuwing gepubliceerd tegen de genoemde Antwerpsche firma, en verder kon onze Regering niet gaan, daar zij te Antwerpen geene jurisdictie heeft; doch de magt van het Duitsch-Verbond reikt ver genoeg om gezag uitteoefenen te Hamburg. Men beweert, dat de Regering dier Vrije Stad de oorzaken van dergelijke voorvallen niet onderzoeken wil, dewijl zij daarvan door vriendschappelijke relatien met patriciers, door nepotismus, en dergelijke beletselen, die het bestuur over eenen zoo kleinen Staat gewoonlijk belemmeren, teruggehouden wordt. Wij kennen echter aan graaf Bismarck genoeg veerkracht toe om zulke hinderpalen uit den weg te ruimen, en het is te hopen, dat de gebeurde ongelukken althans dit voordeel mogen teweegbrengen, dat een naauwlettend toezigt worde gehouden op de bejegening, die onzen vertrekkenden landgenooten ten deel valt. Eene krachtige handhaving der havenpolitie is dringend noodzakelijk.’


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)