Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[15 oktober 1869
Van den Rijn (CIII)]

15 oktober 1869

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Vrijdagsche Haarlemsche Courant, no. 243. (Stadsbibliotheek Haarlem; fotokopie M.M.)

Van den Rijn, 13 October

Onder een bekend officieus teeken behelst de Augsburger Allgemeine-Zeitung een artikel, uit Munchen ingezonden, waarin eenige mededeelingen worden gedaan omtrent de pogingen, door den beijerschen minister, prins von Hohenlohe, in het werk gesteld om een vergelijk tusschen de beide partijen der Tweede Kamer bij het jongste conflict tot stand te brengen. Zoo als bekend is, hadden de stemmen bij de verkiezing van een voorzitter reeds bij herhaling gestaakt. Beide partijen bragten telkens op nieuw elk 71 stemmen op haren candidaat uit, terwijl de twee candidaten niet medestemden of hunne stem aan een derden persoon gaven. De verhouding der partijen was derhalve 72 tegen 72 leden. Er waren echter eenige verkiezingen vernietigd, die voor het grootste gedeelte ten gunste der zoogenaamde patriotische partij waren uitgevallen. Geene van beide partijen was derhalve gezind om toetegeven. De eene beweerde, dat zij de magt in handen zou gehad hebben, indien de bedoelde verkiezingen niet, en naar hare meening ten onregte, waren vernietigd; de liberalen daarentegen betoogden, dat zij de gegronde hoop mogten koesteren van bij de herkiezingen in die districten te zegevieren. De minister stelde nu het volgende voor. Men zou een voorloopig bureau kiezen, 't welk zich verbond om aftetreden zoodra de uitslag der verkiezingen in de bedoelde districten zou bekend zijn. Van de eene partij zou de eerste president en de tweede secretaris, van de andere partij de tweede president en de eerste secretaris het voorloopig bureau uitmaken. Op deze wijze zou de verkiezing van een bureau mogelijk worden gemaakt, zonder daarbij ten aanzien der latere meerderheid van de eene of van de andere der twee partijen te praejudiciëren. Dat voorstel was zeer goed overeentebrengen met de bepalingen der Constitutie, die de verkiezing van het bureau wel is waar voor de geheele zitting voorschrijven, maar die natuurlijk ieder lid vrijlaten om ten allen tijde zijne betrekking nederteleggen.

Het zou daarenboven, meende de minister, gemakkelijk zijn om eene der beide partijen te bewegen iets toetegeven voor een korten tijd, dan voor den duur der geheele zitting. De patriotische partij verlangde echter meer; zij wilde alleen het bureau vormen, en verklaarde zich daarentegen bereid om bij de verkiezingen der bijzondere commissien eenige concessien aan de liberale partij te doen. Toen de minister dat voorstel ongeschikt verklaarde om den grondslag van verdere onderhandelingen uittemaken, beloofden de Afgevaardigden der patriotische partij eindelijk, na vele discussien en onderhandelingen, dat zij aan hunne partij het voorstel zouden doen om in tegenwoordigheid van den minister eene zamenkomst met Afgevaardigden der liberalen te houden, zonder dat men van weêrszijden eenige voorwaarden zou stellen.

‘Dingsdag-avond (aldus eindigt het artikel) werd aan den baron von Bölderndorff, die zich met den advocaat von Auer naar de patriotische club begeven had om het antwoord te vernemen, verklaard, dat de patriotische partij niet kon afzien van hare reeds vroeger gestelde voorwaarde, dat namelijk vóór alles haar candidaat, dr Weis, als eerste voorzitter moest worden aangenomen. Daar nu de dienzelfden avond vereenigde partij van den vooruitgang nadrukkelijk verklaarde, dat zij zich niet aan die voorwaarde meende te kunnen onderwerpen, kon men de onderhandelingen als mislukt beschouwen.’


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)