Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[30 oktober 1868
Van den Rijn (LXXIII)]

30 oktober 1868

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Vrijdagsche Haarlemsche Courant, no. 257. (M.M.)

Van den Rijn, 28 October.

Volgens een berigt uit het mecklenburgsche stadje Waren, is aldaar door den burgemeester een besluit uitgevaardigd, strekkende om de onlangs in het noordduitsche Parlement als grondbeginsel aangenomen Freizügigkeit krachteloos te maken. Volgens de wet namelijk, kan thans ieder onderhoorige van het Noordduitsch-Verbond zich, zonder speciale vergunning, overal nederzetten, waar hij zich een onderkomen heeft weten te verschaffen. De Warensche burgemeester echter heeft eene oude bepaling in herinnering gebragt, inhoudende: ‘dat niemand, zonder verlof van de politie, aan vreemdelingen (d.i. aan personen, die niet het geluk hebben in het stadje Waren te huis te behooren) verblijf verleenen, of eene woning verhuren mag.’ ‘Aldus (leest men in eene correspondentie uit het Mecklenburgsche) heeft die burgemeester middel weten te vinden om eene der weldadigste instellingen van de noordduitsche Bondsvergadering ijdel te maken. Die burgemeesters zijn inderdaad lastige dwingelanden; zij ontzien de meest erkende regten der burgers niet, wanneer het er om te doen is, elke vermeerdering van de zoo dun gezaaide bevolking onzer steden afteweren, en toch zouden zij te gelijker tijd de poorten wel willen sluiten om den burgers het wegloopen te beletten. Tot dit laatste bestaat overal groote lust, daar natuurlijk ieder zich gaarne onder de bescherming van het Noordduitsch-Verbond zou willen stellen, om vrij gebruik te kunnen maken van eigene kracht en eigen arbeidsvermogen. Om eenigszins te voorzien in het gebrek aan werkkracht, is men genoodzaakt geweest, door bemiddeling van een zweedschen agent een zestigtal jonge zweedsche arbeiders van beiderlei geslacht te doen overkomen. Het is wel een treurig teeken, dat de door landverhuizing gedunde bevolking door aanvoer van buitenslands moet worden aangevuld.’ Een der Rijnsche bladen, het bovenstaande mededeelende, laat daarop de vraag volgen: ‘Hoe ellendig moet het er dan wel in Zweden uitzien, dat men daar het zoo geknevelde Mecklenburg als een toevlugtsoord beschouwt?’


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)