Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[7 oktober 1868
Van den Rijn (LXVI)]

7 oktober 1868

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Woensdagsche Haarlemsche Courant, no. 237. (M.M)

Lassalle: na in het begin van de jaren '60 grote invloed te hebben uitgeoefend op de politieke bewustwording van de duitse arbeidersklasse, o.a. als leider van de Algemeine Deutsche Arbeiterverein (1863), was de rijke en begaafde Ferdinand Lassalle op 31 augustus 1864 te Genève in een duel omgekomen, nog geen veertig jaar oud.

Van den Rijn, 4 October.

De Rijnsche bladen nemen een berigt over uit de Magdeburger-Zeitung, volgens hetwelk men met zekerheid kan voorspellen, dat de pruissische begrooting voor 1868 zonder deficit sluiten zal; hetgeen (volgens genoemd blad) hoofdzakelijk hieraan is toeteschrijven, dat men geen acht heeft geslagen op die besluiten van het Huis van Afgevaardigden, waaruit vermeerdering van uitgaven en vermindering van inkomsten zouden zijn voortgevloeid.

‘Om een voorbeeld aantevoeren (aldus leest men in die courant), men heeft afgezien van de intrekking der koninklijke loterij, en wij hechten daaraan onze goedkeuring. Wij weten wel, dat er gevonden worden, die de klassenloterij, zoo als die thans van staatswege wordt gehouden, met de speelbanken gelijkstellen, doch dit is verregaande overdrijving. Indien er geen kwaad in steekt, een lot te nemen, waarvan de opbrengst dienen moet tot opbouw eener kerk, dan achten wij het ook niet te misprijzen, eene loterij in stand te houden, uit welks inkomsten zekere noodzakelijke behoeften van den Staat moeten worden bestreden. Geene belasting wordt door de bevolking ligter gedragen en met minder weerzin opgebragt, dan die op de publieke loterij. De puriteinsche dweepers, die alle toevalskansen en de hoop op een goeden uitslag daarvan uit het leven willen verbannen, miskennen de menschelijke natuur, en zouden, om zich gelijk te blijven, tevens alle kaartspel moeten verbieden. Zij hebben dan ook in zoo ver hun doel bereikt, dat op kermissen en schuttersfeesten het vrolijke dobbelspel in de kramen verboden is, hoe oud en onschadelijk dit volksvermaak dan ook was. De politie waakt er tegen, dat zes personen ieder vier penningen te zamen leggen, om zich de spanning te verschaffen der prikkelende onzekerheid, wie de gelukkige eigenaar van een twee groschen-koek wezen zal. Daarmede wordt, voorwaar, de publieke zedelijkheid niet gebaat, dat men met kleingeestige kwelzucht het volk onder voogdij stelt, - het te keer gaat in zijne onschuldige uitspanningen, en een stempel van officiële verveling zet op zijne feesten.’ - De Mainzer-Beobachter maakt daarbij de opmerking, dat de organen der nationaal-liberale partij, bij het verdedigen der pruissische staatsloterij, dezelfde gronden aanvoeren, die zij vroeger, toen er spraak was van de hessische en nassausche speelinrigtingen, zoo heftig bestreden. ‘Ook die etablissementen (aldus redeneert het Mainzer blad) wierpen belasting af “waaruit noodzakelijke behoeften van den Staat werden bestreden.” Doch, - dit erkennen wij, - die Staat heette niet Pruissen, en dit maakt een groot verschil in de waardering der zedelijke waarde of onwaarde van die inrigtingen. Ook die belasting werd ligt gedragen, en zonder weerzin opgebragt. - Wij hebben nooit vernomen, dat iemand door gensdarmen naar de groene tafels gebragt is; doch de oogst, welke op die groene tafels verzameld werd, vloeide niet in de pruissische schatkist; daarin zal dan ook wel de reden liggen van het verschil tusschen de beschouwingen, die de speelbanken afkeurden, en de koninklijk-pruissische klassenloterij hemelhoog verheffen. Wat voor 't overige de meening der Magdeburger-Zeitung aangaat over de kleingeestige zorg der politie in het tekeergaan van kleine kansspelen op kermissen en feesten, wij sluiten ons daaraan van geheeler harte aan. Wie in den man uit het volk een mensch ziet, of hem tot mensch maken wil, behandele hem niet als een kind; dit toch is de zekerste manier om hem onmondig te doen blijven.’-

- De dezer dagen door den gewezen Keurvorst van Hessen aan al de europesche Hoven gerigte memorie handelt, na eene korte inleiding, over de volgende punten: 1o de verhouding van den Keurvorst tot de sleeswijk-holsteinsche zaken; 2o zijne bemoeijenis met de kwestie der Bonds-hervorming; 3o het conflict der groote mogendheden in 1866; 4o de verongelijking, den Keurvorst aangedaan door de pruissische Bonds-breuk, en den daaruit voortgevloeiden tegenwoordigen regtstoestand. Na eenige uitvallen tegen Pruissen, tegen de pers (voor zoo ver die de duitsche eenheid verdedigt) en tegen de oppositie-partij in den voormaligen hessischen Landdag, luidt het slot van de genoemde memorie als volgt: ‘Zijne Koninklijke Hoogheid, in het volle bewustzijn van naar regt, pligt, vorstelijke eer en waardigheid gehandeld te hebben, gelooft niet, er aan te mogen twijfelen, in deze overtuiging gedeeld te zien door al zijne vroegere hooge bondgenooten, de gezamenlijke Vorsten van Europa. Onder herhaald plegtig protest tegen het hem aangedaan geweld, stelt hij zijn vertrouwen op het onbeneveld oordeel van al de bevoegden, - op de werkdadige sympathie der mogendheden, en op de zorg der goddelijke geregtigheid.’ De Kölnische-Zeitung, die haar ongeloof aan den goeden uitslag van dit protest openbaart door een dubbel uitroepingsteeken te plaatsen achter de zinsnede, waarin de Keurvorst zijne hoop te kennen geeft, dat de mogendheden hare sympathie door daden zullen toonen, besluit met den wensch, dat de pruissische Regering op bedoeld staatsstuk door daden antwoorden zal.

- Men verneemt, dat bij ministeriële beschikking de terugbetaling der in 1866 door de stad Frankfort aangegane leening van 1,200,00 gl., welke op den 1sten dezer maand had behooren plaats te vinden, tot den 1sten Maart 1869 is uitgesteld.

- Naar aanleiding van het gebeurde op het dezer dagen te Berlijn gehouden Arbeiders-Congres, maakt de Volks-Zeitung, na te hebben medegedeeld, dat de vergaderingen van de Algemeene Duitsche-Arbeiders-Vereeniging voortaan te Berlijn, te Leipzig en ook te Dresden verboden zijn, de opmerking, dat ‘deze Vereeniging, door Lassalle gegrond met het voornemen om duizenden, ja millioenen te omvatten, jammerlijk is te niet gegaan. Onder de onbekwame opvolgers van Lassalle werd zij misbruikt, verbrokkeld en afgeleid van het oorspronkelijke doel; het aantal leden in geheel Duitschland bedroeg slechts eenige duizenden, en de meeningen der aanhangers waren zoo verward, liepen derwijze uiteen, dat inderdaad elk verband verbroken was, en de thans van wege de politie genomen maatregel hoogstwaarschijnlijk den leiders en hoofdpersonen dier fractie welkom zal geweest zijn.’ Een Mainzer blad vindt het vreemd, dat de Regering zich zoo veel moeite geeft om eene beweging te onderdrukken, die, volgens de meening van den Volksbote, zoo weinig kans op gevaarlijke strekking heeft.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)