Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[25 april 1868
Van den Rijn (XIX)]

25 april 1868

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Zaturdagsche Haarlemsche Courant, no. 98.

landbouwer Classen: vgl. Van den Rijn d.d. 1 februari 1868.

Van den Rijn, 22 April.

Men leest in de Mainzer-Zeitung: ‘Het berigt, dat de wintertuin van Z.H. den Hertog, te Biberich, verkocht zal worden, brengt eene niet geringe opschudding teweeg. Biberich verliest daardoor een harer schoonste sieraden, en de bevolking langs den Midden-Rijn eene harer gezochtste uitspanningsplaatsen. Gelijk men weet, bestaat in zeer wijden omtrek niets, 't welk zich met den aanleg van Biberich tot het kunstmatig telen van gewassen meten kan, en men begrijpt dus, dat pogingen worden aangewend om dien wintertuin, zoo mogelijk, voor Wiesbaden te behouden, welke plaats aan zoo iets, in het belang der badkuren gedurende het ruwe saizoen, groote behoefte heeft.

- Volgens berigten uit Weimar, zou de Groothertog uit Dresden, waar hij zich, volgens de voorlaatste tijdingen, bevond, over Koningsberg naar Petersburg vertrokken zijn, ten einde aldaar zes weken te verblijven. De Groothertogin en Prinses Marie zullen zijne terugkomst te Heinrichau, in Silezie, afwachten. Dat deze reis tot verlerlei onderstellingen aanleiding geven zou, was (volgens een correspondentie-artikel in de Kölnische-Zeitung) te verwachten, dewijl men nu eenmaal gewoon is, Rusland als den beschermer der kleine duitsche dynastien te beschouwen. ‘Wat den Groothertog aangaat (aldus gaat de correspondent voort), het is van algemeene bekendheid, dat hij, ofschoon den nieuwen stand van zaken niet regtstreeks hinderpalen in den weg leggende, zich niet dan zeer moeijelijk weet te schikken in de bekrimping der souvereine regten, welke hij gedurende dertien jaren zijner Regering onder de hoede der Frankforter Bondsvergadering uitoefende. Ieder weet, dat de zaken geheel anders zouden geloopen zijn, indien had kunnen worden achtgeslagen op de wenschen des Groothertogs. Hij hield in 1866 zeer bepaaldelijk de oostenrijksche zijde, en haastte zich, zijn contingent aan Pruissen te onttrekken, door zijne troepen met den meesten spoed naar Mainz in veiligheid te zenden. Men verzekert, dat hij voornemens is, zijne zeer onaangename verhouding tot het Noord-duitsch-Verbond te Petersburg ter spraak te brengen, en de hulp van Rusland tegen verdere bekrimping zijner souvereiniteit interoepen. Misschien ook zou hij eene vereeniging der thuringsche Staten onder het gezag van Weimar trachten te bewerken. Men maakt voor het overige aan het weimarsche Hof geen geheim van zekere vrij hevige anti-pruissische gezindheid, die zich vooral in hartelijke sympathie voor de tegenstanders van Pruissen, in het bijzonder voor Koning George, te Hietzing, openbaart. 's Groothertogs kamerheer, graaf von Wedell, is een geboren Hannoveraan, en een broeder van den vleugel-adjudant des voormaligen Konings van dat land. Hoe dit zij, en welke ook de bedoelingen met de genoemde reis naar Petersburg wezen mogen, men kan kwalijk aannemen, dat Rusland, onder de tegenwoordige omstandigheden, zich zou willen laten gebruiken als beschermer van de reactionaire rigting in Weimar.’ De Mainzer-Beobachter, bovenstaande correspondentie overnemende, knoopt daaraan eenige beschouwingen over de beteekenis, die de nationaal-liberale dagbladen en hunne correspondenten aan het woord ‘reactionair’ schijnen te hechten. ‘Indien de Groothertog van Weimar (zegt zij) te Petersburg pogingen aanwendt om Gotha en Meiningen te annexeren, kunnen wij dit geenszins reactionair noemen, daar hij in dit geval slechts het voorbeeld volgen zou, dat hem zeer onlangs door de moderne staatkunde gegeven is. Zijn tegenzin om zelf geannexeerd te worden ligt in den aard der zaak, vooral daar de tijd nog niet zeer ver is, toen men verwachtte, dat de unificatie van Duitschland uit Weimar zou uitgaan, en men op het Stamhuis der Groothertogen van dat land het oog hield gevestigd, als misschien bestemd om het punt van uitgang te worden eener lange rij van nieuwe duitsche Keizers. Dat nu de Souverein van dat landje zich moeite geeft om in het klein tot stand te brengen hetgeen hem in het groot mislukte, komt ons zeer natuurlijk voor, en wij begrijpen niet, hoe de nationaal-liberale partij aan anderen iets kan verwijten als eene daad van reactionarismus wat door haar zelve als het non plus ultra van hedendaagsche politiek wordt toegejuicht. Het is niet alleen in stoffelijke maten en gewigten, dat wij behoefte hebben aan éénheid en gelijkheid.’

- Men verneemt uit Dusseldorp, dat het vonnis over den moord op de vrouw van den landbouwer Classen, wegens een gebrek in den vorm, gecasseerd is, en in het eerstvolgend kwartaal voor de assisen aldaar op nieuw zal worden behandeld.

- Bij gelegenheid der artillerie-schietoefeningen te Tegel heeft men proeven genomen met in de fabriek van den heer Krüpp, te Essen, vervaardigde gegoten stalen kanonnen. Uit één stuk waren reeds 200 schoten gedaan, zonder dat eenige beschadiging van het kanon was waartenemen. De heer Krüpp had 100,000 th. gedeponeerd als borgstelling, dat geen der door hem geleverde stukken, zelfs onder de hevigste proefnemingen, springen zou.


Uit: Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868, (1979)