Multatuli.online

Artikelen in Volledige Werken

[14 augustus 1868
Van den Rijn (LV)]

14 augustus 1868

Bijdrage van Multatuli in de Opregte Vrijdagsche Haarlemsche Courant, no. 191. (M.M.)

koning Theodorus: de abessijnse keizer Theodorus II, die op 13 april een einde aan zijn leven had gemaakt toen de vestingstad Magdala zich aan een engels expeditieleger had moeten overgeven.

Van den Rijn, 12 Augustus.

De Kölnische-Zeitung beijvert zich voortdurend, in zeer uitgebreide artikelen te betoogen, dat het niet de moeite waard is, achtteslaan op het streven der zuidduitsche ‘raddraaijers’, die door het stichten van een verbond zeker tegenwigt tegen het Noorden zoeken daartestellen. In de, door hare eigene correspondenten regtstreeks uit Beijeren en Wurtemberg aan die courant gerigte, stukken wordt gedurig in het breede melding gemaakt van elke betuiging of van elk voorval, hetwelk eene volkomen berusting schijnt aanteduiden in het door Pruissen ingenomen standpunt. Zoo wordt èn door de correspondenten van dat blad, èn door de redactie zelve met hoogen lof uitgeweid over de toespraak, welke de heer von Beust op het schuttersfeest te Weenen heeft gehouden, onder opmerking, dat de verzoenende geest, die in de woorden van den oostenrijkschen president-minister doorstraalt, al de ‘weldenkenden’ in den Keizerstaat bezielt. ‘Dit alles belet evenwel niet (aldus drukt een correspondent uit Munchen zich uit), dat Oostenrijk van de deelneming aan algemeenduitsche belangen behoort uitgesloten te blijven. Dat vraagstuk is nu eenmaal voor altijd opgelost, en slechts onverbeterlijke zuidduitsche particularisten en verwarde gevoelspolitici, gelijk in het, voor het overige zoo gezegende, land van Zwaben nog zoo velen gevonden worden, kunnen zich veroorloven, daaraan te twijfelen. Het is een geluk, dat de Oostenrijkers zelven op dit punt verstandiger zijn; zij hebben volstrekt geen lust, zich weder in duitsche aangelegenheden te mengen, en rigten hunne blikken niet naar Stuttgart, maar naar Berlijn. De zwabische democraten beginnen een regt belagchelijk figuur te maken in het groote duitsche drama, en dit zal dan ook weldra ten gevolge hebben, dat alle heldere hoofden en warme harten in het Zwabenland, voor zoo ver de Pruissen-haat niet al te diep is ingeroest, zich aan die zijde scharen zullen, welke de meeste kans op Duitschlands grootheid aanbiedt. Ja, wij houden ons er van verzekerd, dat diezelfde Zwaben geroepen zijn, eenmaal de krachtigste ondersteuning van den grooten duitschen eenheidsstaat uittemaken, zoodra zij zullen geleerd hebben, bijzondere belangen ondergeschikt te maken aan de belangen van het algemeen.’ - ‘Zij moeten het dus nog leeren (aldus commenteert de Mainzer-Beobachter deze redenering); wij hadden iets beters verwacht van die “heldere hoofden en edele harten” der Wurtembergers en Beijerschen; wij staan nu in twijfel, of de lofspraak van den Munchener correspondent onzer Keulsche zuster wel geheel en al opregt is, en of wij hier niet veeleer aan eene welgemeende vermaning te denken hebben. Welgemeend inderdaad! Want, indien ooit, dan geeft de nationaal-liberale partij in Pruissen (waarvan de Kölnische-Zeitung een der invloedrijkste vertegenwoordigsters is) het schoonste voorbeeld van toepassing der leer, welke zij predikt: berusting. Die partij vergenoegt zich zelfs met, uit loutere vredelievendheid, zich in het streven om te behouden wat gewonnen is aan de zijde te scharen der anders zoo onbeminde conservativen. Het is roerend te aanschouwen, hoe bijna geheel Pruissen berust in de onvermijdelijke gevolgen van Königgrätz, en de Oostenrijkers zouden al zeer verstokt moeten zijn, indien zij dat voorbeeld van vergevensgezindheid niet volgden. Ook te Frankfort, in Nassau, in Hessen en in Hannover vindt men nog “kwalijkgezinden”, die wèl zullen doen, een voorbeeld te nemen aan de pruissische gelatenheid. Hoe echter het Keulsche blad (wel is waar onder protest, doch niet zonder eenig gewigt te hechten aan die tijding) haren lezers, in tegenspraak met het gewone optimismus, mededeelt, dat de ultramontanen in Zuid-Duitschland “op oorlog speculeren”, - dat zij door den Münchener-Volksbote het gerucht laten verspreiden, dat Pruissen zich krijgsvaardig maakt, en voor 850,000 th. aan paarden besteed heeft, om oogenblikkelijk in het veld te rukken, - dit verklaren wij niet te begrijpen; evenmin als de wijze, waarop dat berigt wordt gelogenstraft, door namelijk te verzekeren, dat de generaal von Moltke, gevolgd door 59 officieren van den generalen staf, eene oefeningsreis ondernomen heeft; hetgeen, volgens de Kölnische-Zeitung een bewijs is, dat de vrede bewaard zal blijven. Wij gelooven gaarne, dat de onmiskenbare talenten des generaals von Moltke niet zóó ver gaan, dat zij hem zouden in staat stellen, Frankrijk aantegrijpen met een leger van 59 man, doch missen de door het Keulsche blad aanbevolen “helderheid van hoofd”, om in den oefeningstogt van eenige stafofficieren een waarborg voor den vrede te zien.’

- De generaal der infanterie Vogel von Falkenstein is, ‘op verzoek’, ontheven van het bevel over het 1ste legercorps, en vervangen door den generaal von Manteuffel, die (volgens de Rijnsche dagbladen) bij het leger geenszins populair is. De eerstgenoemde hoofd-officier was daarentegen zeer bemind.

- Men schrijft uit Wiesbaden: ‘De op den 8sten dezer alhier gehouden volksvergadering werd door 500 tot 600 personen bijgewoond, waaronder men vele liberale leden der voormalige nassausche Tweede Kamer opmerkte. Er is eene commissie benoemd, bestaande uit de heeren Eck, Käsebier, Raht, Born, Schirm, Meckel en Schenk, aan welke opgedragen is, de nassausche belangen te handhaven in de zaak der Bank, van het schoolwezen, van het gemeentebestuur, en omtrent de administratie der provinciale fondsen. Ook is het de taak dier heeren, indien mogelijk, de terugbetaling te erlangen eener som van 800,000 th., welke door het pruissische bestuur van de vorige Regering afgevorderd is geworden.

- Aan de Elberfelder-Zeitung wordt uit Ems geschreven, dat de luitenant Stumm, die als vrijwilliger de abyssinische expeditie heeft medegemaakt, aan Koning Wilhelm een drinkhoorn van Koning Theodorus heeft ten geschenke gegeven. Dat stuk is, naar men verzekert, van zeer grove bewerking.

- In verband met de uitzigten op een overvloedigen wijnoogst, is aan de oevers van de Aar, de Moezel en den Rijn het vaatwerk buitengewoon duur. De gewone wijnsoorten daarentegen zijn, langs de Moezel vooral, zoo goedkoop als sedert jaren het geval niet geweest is.

- De Keizer van Rusland, die onlangs te Kissingen is aangekomen, heeft aldaar bezoeken van al de Souvereinen van Zuid-Duitschland ontvangen, met uitzondering van den Groothertog van Baden, die door de aanwezigheid van Prins Humbert van Italië te Carlsruhe wordt opgehouden. Men wil opgemerkt hebben, dat het verkeer te Kissingen tusschen den Keizer en Koning Lodewijk van Beijeren zich door eene bijzondere vertrouwelijkheid gekenmerkt heeft, en brengt daarmede, gelijk naauwelijks vermelding behoeft, de geruchten omtrent eene ophanden zijnde verloving van laatstgemelden Monarch met de dochter van Keizer Alexander II in verband.


Uit: Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869, (1980)